Home

Centrale Raad van Beroep, 06-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:917, 18/2632 PW

Centrale Raad van Beroep, 06-04-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:917, 18/2632 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 april 2021
Datum publicatie
28 april 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:917
Zaaknummer
18/2632 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen verzoek wijziging bijstandsnorm. ongewijzigde toepassing kostendelersnorm. Geen commerciële huurrelatie. Het ruimere gebruik van de woning dan is neergelegd in de huurovereenkomst bezien in relatie tot de afgesproken huurprijs en afgezet tegen de totale woonkosten van de gehuurde woning van ruim € 600,- per maand, maakt dat geen sprake is van een commerciële huurrelatie als bedoeld in artikel 19a PW. Aan de huurprijscheck komt in dit geval niet de betekenis toe die appellant wil omdat daarbij geen rekening is gehouden met het ruimere gebruik dat appellant van de woning maakt. Daarnaast heeft appellant geen betalingsbewijzen van huur overgelegd.

Uitspraak

18 2632 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2018, 17/4532 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal (college)

Datum uitspraak: 6 april 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 19/213 plaatsgevonden op 19 januari 2021. Appellant heeft, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg, door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Hij werd verder bijgestaan door [naam X], die telefonisch via de videoverbinding van mr. Van de Waarsenburg heeft deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C.J. Woltering.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving sinds 30 augustus 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande met één kostendeler. Op het uitkeringsadres stond ook X ingeschreven met wie appellant lange tijd een relatie heeft gehad.

1.2.

Appellant heeft bij e-mailbericht van 4 december 2016 onder verwijzing naar zijn huurovereenkomst met X, aan het college verzocht om wijziging van de bijstand. Uit de huurovereenkomst blijkt dat appellant vanaf 1 oktober 2016 de zolderruimte van de woning op het uitkeringsadres huurt van X en daarbij gebruik mag maken van de sanitaire voorzieningen, de kookgelegenheid en de koelkast. De huurprijs bedraagt € 150,- per maand, jaarlijks te indexeren.

1.3.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft een medewerker van het college onderzoek gedaan. De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van

7 maart 2017 de bijstand van appellant ongewijzigd voort te zetten.

1.4.

Bij besluit van 3 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het college op basis van nader onderzoek, waarbij een huisbezoek heeft plaatsgevonden en informatie is ingewonnen bij de verhuurder, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de gegevens in de huurovereenkomst niet overeenkomen met de tijdens dit huisbezoek aangetroffen feitelijke situatie en ook niet met informatie van de verhuurder dat onderhuur niet is toegestaan.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De te beoordelen periode loopt in dit geval van 4 december 2016 tot en met 7 maart 2017.

4.2.

In artikel 22a, eerste lid, van de PW is bepaald dat, indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kosten delende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is: ((40% + A × 30%) / A) × B. Daarbij staat A, voor zover hier van belang, voor het totaal aantal kosten delende medebewoners plus de belanghebbende en B voor de rekennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de PW.

4.2.1.

Artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW, bepaalt: “In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.”

4.2.2.

In artikel 19a, tweede lid, van de PW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst overlegt en de betaling van de commerciële prijs aantoont door het overleggen van de bewijzen van betaling.

4.2.3.

In de memorie van toelichting heeft de wetgever over artikel 22a van de PW onder meer het volgende naar voren gebracht (Kamerstukken II, 2013/14, 33 801, nr.3, blz. 7, 59, 60):

“1.5. Commerciële relaties

Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. In de artikelsgewijze toelichting op deze wet worden de voorwaarden verduidelijkt.”

En onder onderdeel K:

“In het vijfde lid is een drietal uitzonderingen opgenomen. Het gaat om personen die weliswaar in dezelfde woning als belanghebbende wonen maar desondanks buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van het totaal aantal personen dat in die woning hoofdverblijf heeft. In de eerste plaats wordt de (onder) verhuurder, (onder)huurder, kostgever of kostganger die met belanghebbende de woning deelt, niet meegerekend (onderdeel a). In dat geval is sprake van een zogenoemde zakelijke relatie. Hoewel een geringe mate van kostendelen niet uit te sluiten valt, zou het niet redelijk zijn er van uit te gaan dat zij kosten delen in dezelfde mate als woningdelers die niet een dergelijke onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. (…) Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs.”

4.3.

In geschil is of sprake is van een commerciële huurrelatie tussen appellant en X als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b van de PW. De bewijslast dat hiervan sprake is ligt bij appellant. Zie CRvB 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4138.

4.3.1.

Appellant heeft aangevoerd dat hij een zolderkamer huurt tegen een commerciële huurprijs van X met wie hij ten tijde in geding een zakelijke relatie stelt te hebben. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

4.3.2.

Uit de bevindingen van het in bezwaar afgelegde huisbezoek is gebleken dat appellant van meer ruimtes in de woning gebruik mag maken en maakt dan in de overeenkomst is vastgelegd. Zo heeft appellant tijdens dit huisbezoek verklaard dat als het vriest of als de kleinkinderen blijven logeren, hij gebruik mag maken van de grote slaapkamer op de eerste verdieping, waar X normaliter slaapt. X slaapt in dat geval in de kamer aan de voorzijde. Verder gebruikt hij de opslagruimte in de schuur en zijn er ook spullen van hem aangetroffen in de woonkamer en hal. De was van hem en van X wordt verzameld in de kleine kamer aan de achterzijde van de woning. Dit ruimere gebruik van de woning dan is neergelegd in de huurovereenkomst bezien in relatie tot de afgesproken huurprijs en afgezet tegen de totale woonkosten van de gehuurde woning van ruim € 600,- per maand, maakt dat geen sprake is van een commerciële huurrelatie als bedoeld in artikel 19a PW. Dit wordt bevestigd door de mededeling van appellant aan de verhuurder in een brief van 6 november 2017 dat de relatie met X na 33 jaar eind oktober 2017 is beëindigd, dus na de hier te beoordelen periode. Aan de in bezwaar overgelegde huurprijscheck komt niet de betekenis toe die appellant wil omdat daarbij geen rekening is gehouden met het ruimere gebruik dat appellant van de woning maakt. Daarnaast heeft appellant, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, geen betalingsbewijzen van huur overgelegd.

4.4.

Uit 4.3 volgt dat het college op goede gronden de kostendelersnorm ongewijzigd heeft toegepast en het verzoek van appellant tot wijziging van de bijstand terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt daarom niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.

(getekend) M. van Paridon

(getekend) W.E.M. Maas