Centrale Raad van Beroep, 12-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:140, 20/1895 WMO15-PV
Centrale Raad van Beroep, 12-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:140, 20/1895 WMO15-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 januari 2022
- Datum publicatie
- 25 januari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:140
- Zaaknummer
- 20/1895 WMO15-PV
Inhoudsindicatie
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van het moment waarop het besluit van 3 januari 2020 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, namelijk het moment waarop de gemachtigde van appellant bekend is geworden met dit besluit. Uit wat door de Raad eerder is overwogen in 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4002, kan hieruit weliswaar worden afgeleid dat als gevolg van de niet juiste bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn in dergelijke gevallen niet is gaan lopen, maar daaruit volgt niet dat indien een bestuursorgaan een besluit heeft gegeven zonder dit tevens aan de gemachtigde te verzenden, moet worden gezegd dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtspraak over de bekendmaking van besluiten en de desbetreffende wetsartikelen zien op de procedurele belangen van een belanghebbende. De Raad ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van deze uitspraak. Dit betekent dat het betoog niet slaagt.
Uitspraak
20 1895 WMO15-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2020, 20/45 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 12 januari 2022
Zitting heeft: H.J. de Mooij
Griffier: B.H.B. Verheul
Ter zitting zijn verschenen: appellant, vergezeld van [naam] en bijgestaan door mr. J. Sprakel, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door Y.J.M. Pijnaker en L. Donker Kaat.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van het moment waarop het besluit van 3 januari 2020 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, namelijk het moment waarop de gemachtigde van appellant bekend is geworden met dit besluit.
2. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4002, is in de rechtspraak van de Raad over de artikelen 2:1, eerste lid en 3:41, eerste lid, in samenhang met artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht uiteengezet dat indien het bestuursorgaan weet heeft van het optreden voor de belanghebbende van een gemachtigde in een bepaalde zaak, de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende, normaliter tot gevolg zal hebben dat dat besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Uit deze rechtspraak kan weliswaar worden afgeleid dat als gevolg van de niet juiste bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn in dergelijke gevallen niet is gaan lopen, maar daaruit volgt niet dat indien een bestuursorgaan een besluit heeft gegeven zonder dit tevens aan de gemachtigde te verzenden, moet worden gezegd dat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtspraak over de bekendmaking van besluiten en de desbetreffende wetsartikelen zien op de procedurele belangen van een belanghebbende. De bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, strekken er echter toe te waarborgen dat de belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming.
3. De Raad ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van deze uitspraak. Dit betekent dat het betoog niet slaagt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B.H.B. Verheul (getekend) H.J. de Mooij