Home

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1665, 17/7209 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1665, 17/7209 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 juli 2022
Datum publicatie
1 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1665
Zaaknummer
17/7209 WIA-T

Inhoudsindicatie

De Raad volgt het oordeel van de ingeschakelde deskundige. Voldoende inzichtelijk gemotiveerde urenbeperking. Het arbeidskundig onderzoek is onvolledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest. Opdracht aan Uwv om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Onderzoek naar belasting in de maatgevende arbeid.

Uitspraak

17 7209 WIA-T

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 september 2017, 17/321 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 27 juli 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.Z.U. Virágh, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend, waaronder een expertiserapport van 29 april 2019 van de door haar ingeschakelde psychiater J.L.M. Schoutrop.

Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2019 en

6 augustus 2019 ingediend. In reactie hierop heeft appellante een brief van 10 februari 2020 van Schoutrop overgelegd.

Appellante heeft vervolgens een rapport van 23 maart 2020 van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts en een rapport van 25 mei 2020 van een door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige overgelegd. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van 7 juli 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd. Op 28 juni 2021 heeft de deskundige rapport uitgebracht.

Partijen hebben gereageerd op dit rapport en de deskundige heeft op 28 oktober 2021 nader gerapporteerd.

Het Uwv heeft een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2021 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2021 ingediend. Appellante heeft hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Virágh en vergezeld door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 20,95 uur per week bij [naam] B.V. (werkgeefster). Op 7 september 2006 heeft zij zich ziek gemeld met fysieke klachten (pijnklachten en vermoeidheidsklachten) na een auto-ongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante per 6 september 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.

1.2.

Naar aanleiding van een verzoek om een herbeoordeling van de (ex-)werkgeefster van appellante heeft er een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2016. Hierin is onder meer een urenbeperking tot 3 uur per werkdag, 15 uur per week aangenomen. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante ongewijzigd ongeschikt is voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster. De arbeidsdeskundige heeft ook geen functies kunnen selecteren voor appellante. Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het Uwv geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd is vastgesteld op 100%. Zowel appellante als werkgeefster hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij van mening waren dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

1.3.

Het Uwv heeft in bezwaar een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater J.H.M. van Laarhoven. In het rapport van 19 oktober 2016 heeft Van Laarhoven geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en evenmin zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. Onder verwijzing naar de conclusies van Van Laarhoven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 oktober 2016 aangegeven geen grond te zien om voor appellante beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, noch voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante neergelegd in een gewijzigde FML van 26 oktober 2016. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Wel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies kunnen selecteren op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 0%. 1.4. Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 maart 2016 ongegrond verklaard. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 oktober 2016 is vastgesteld op minder dan 35% wordt de WIA-uitkering met een uitlooptermijn van twee maanden per 1 januari 2017 beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 oktober 2016 en 30 november 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2016 ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in bezwaar een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 26 oktober 2016. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de door het Uwv ingeschakelde psychiater Van Laarhoven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarop mogen baseren. Ook heeft de rechtbank appellante niet gevolgd in haar standpunt dat vanwege de bij haar vastgestelde diagnose fibromyalgie en het carpaal tunnelsyndroom meer beperkingen moeten worden aangenomen voor de dynamische handelingen. Appellante heeft dit standpunt namelijk niet met medische stukken onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de FML van

26 oktober 2016, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar klachten als gevolg van de fibromyalgie heeft onderschat. Door de pijnklachten heeft appellante onder meer last van vermoeidheid en een verminderde conditie. De voor appellante geselecteerde functies zijn niet geschikt omdat deze fysiek te zwaar zijn voor haar, vooral door het krachtsverlies in de armen en handen en de pijnklachten. Ook heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellante. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een rapport van 29 april 2019 van psychiater Schoutrop ingediend. Schoutrop heeft hierin gereageerd op het rapport van Van Laarhoven van 19 oktober 2016. Schoutrop komt tot de conclusie dat bij appellante eind 2016 sprake was van een somatisch-symptoomstoornis met voornamelijk pijn, persisterend en ernstig. Daarnaast stelt hij vast dat door de reumatoloog de diagnose fibromyalgie is gesteld. Volgens Schoutrop zijn de klachten die zijn toegeschreven aan de fibromyalgie hoogstwaarschijnlijk verklaarbaar door de somatisch-symptoomstoornis. Schoutrop kan zich niet verenigen met de FML van 26 oktober 2016. Volgens Schoutrop zijn de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML van 9 maart 2016 reëel en plausibel. Appellante heeft ook een expertiserapport van 23 maart 2020 van verzekeringsarts S. Lok overgelegd. Lok heeft eveneens geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de FML van 9 maart 2016.

3.2.

Het Uwv heeft met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2019, 6 augustus 2019 en 15 juli 2020 gereageerd op de rapporten van Schoutrop en Lok. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat deze rapporten geen aanleiding geven voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Gelet op het door appellante overgelegde rapport van Schouten en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waaruit verschil van inzicht blijkt over de (ernst van de) bij appellante op de datum in geding aanwezige psychische stoornissen en de daaruit voortvloeiende beperkingen, heeft de Raad aanleiding gezien psychiater I.S. HernandezDwarkasing als deskundige te benoemen.

4.2.1.

In haar rapport heeft de deskundige geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een somatisch-symptoomstoornis, met voornamelijk pijn. Ook op de datum in geding, 1 januari 2017, was sprake van deze stoornis. Volgens Hernandez-Dwarkasing zijn in de FML van 26 oktober 2016 te weinig beperkingen aangenomen. De deskundige acht appellante licht tot matig beperkt voor het concentreren van de aandacht en matig beperkt voor het uiten van eigen gevoelens. Ook is het volgens de deskundige vanuit psychiatrisch perspectief aannemelijk dat appellante op de datum in geding niet volledig inzetbaar is voor arbeid. De deskundige komt tot de conclusie dat een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week, aannemelijk is.

4.2.2.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 13 september 2021 gereageerd op het deskundigenrapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de deskundige vastgestelde diagnose overgenomen en hij kan zich ook vinden in het standpunt van de deskundige over de urenbeperking. Voor de door de deskundige voorgestelde beperkingen voor het concentreren van de aandacht en eigen gevoelens uiten bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de toelichting op deze punten in het handboek CBBS, geen objectief medische onderbouwing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij verwezen naar de medische criteria die in het handboek CBBS bij elk beoordelingspunt van de FML zijn geformuleerd. Over het vasthouden van de aandacht (punt 1.1 in de FML) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat volgens de CBBSinstructies de normaalwaarde van toepassing is als iemand zich gedurende minstens een half uur kan richten op een informatiebron. Een beperking op dit punt wordt volgens de CBBSinstructies alleen toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis. Hiervan is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante geen sprake. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat er tijdens de diverse onderzoeken geen tekenen zijn geweest van concentratiezwakte of aandachtstekortstoornis bij appellante. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen grond is om een beperking aan te nemen op punt 1.1 in de FML. Ook voor de door de deskundige voorgestelde beperking voor het uiten van eigen gevoelens (punt 2.7 in de FML) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat appellante niet voldoet aan de hiervoor gestelde voorwaarden in de toelichting op dit punt in het handboek CBBS. In deze toelichting is vermeld dat een beperking op dit punt kan worden aangenomen bij ziekten met een gestoorde reality-testing, het spreken van wartaal, zoals bijvoorbeeld bij schizofrenie of een psychose. Aangezien dit bij appellante niet aan de orde is, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om een beperking aan te nemen op punt 2.7 in de FML.

4.2.3.

De deskundige heeft op 28 oktober 2021 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 september 2021. De deskundige heeft te kennen gegeven dat zij niet is gebonden aan de CBBS-instructies en de systematiek van de FML. De deskundige geeft aan als psychiater vanuit haar eigen vakgebied de FML te hebben beoordeeld. Appellante heeft tijdens het onderzoek bij de deskundige geen concentratieproblemen vertoond. Gezien de preoccupatie met de pijnklachten en het zich niet begrepen voelen, is het volgens de deskundige aannemelijk dat appellante hierdoor in haar functioneren wordt belemmerd. De deskundige heeft in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om haar conclusies aan te passen.

4.2.4.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 10 november 2021 de FML aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een urenbeperking aangenomen van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een bandbreedte aangehouden van maximaal een half uur per dag en maximaal 2,5 uur per week. Hij heeft in de FML van 10 november 2021 geen beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 november 2021 vastgesteld dat met inachtneming van de gewijzigde FML voor appellante geen functies zijn te selecteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellante evenwel geschikt geacht voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij vastgesteld dat in deze functie sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante wat betreft het maken van schroefbewegingen (met kracht). Dit kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorkomen worden door gebruik te maken van een handwringer die op de emmer geplaatst kan worden voor het uitwringen van schoonmaakdoekjes en een emmer met wringmechanisme voor het uitwringen van een dweil. Bij brief van 24 november 2021 heeft het Uwv zich op het nadere standpunt gesteld dat appellante per 1 januari 2017 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat zij per deze datum geschikt is voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster.

4.3.

Uit 4.2.4 volgt dat het Uwv in hoger beroep zowel de medische grondslag als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd. Gelet op het nadere standpunt van het Uwv ligt in hoger beroep ter beoordeling voor of het Uwv terecht de WGAuitkering van appellante heeft beëindigd per 1 januari 2017 op de grond dat appellante per deze datum geschikt is voor de maatgevende arbeid van schoonmaakster.

4.4.

Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287) dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de door de Raad geraadpleegde deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, en de deskundige heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er een objectief medische noodzaak is voor het aannemen van een urenbeperking. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen urenbeperking van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer

20 uur per week met een bandbreedte van maximaal een half uur per dag en maximaal 2,5 uur per week, blijft binnen de door de deskundige voorgestelde urenbeperking. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat de deskundige geen harde maximering heeft aangegeven. Appellante heeft hiertegen geen gronden aangevoerd. De deskundige wordt niet gevolgd waar zij beperkingen aanneemt op de punten 1.1 (vasthouden van de aandacht) en 2.7 (eigen gevoelens uiten) in de FML. Hoewel de deskundige terecht aangeeft niet aan het CBBS gebonden te zijn, heeft zij gelet op de gemotiveerde uiteenzetting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 13 september 2021 en

10 november 2021, onvoldoende overtuigend gemotiveerd dat voor het aannemen van beperkingen op deze onderdelen aanleiding is.

4.5.

In zijn rapport van 26 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naast de conclusie over de psychische klachten, aangegeven dat gezien de ervaren klachten van het bewegingsapparaat er redenen zijn om voor appellante lichte beperkingen te geven voor dynamische en statische belasting. Zwaar tillen, zeer zware belasting van zowel de lumbale als de cervicale wervelkolom moeten worden vermeden. De deskundige heeft zich vanuit haar vakgebied niet uitgelaten over beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. In haar rapport geeft de deskundige aan dat Schouten terecht concludeerde dat de klachten van appellante passen bij een somatisch-symptoomstoornis. Schouten heeft niet gemotiveerd waarom de FML van 9 maart 2016 ook voor wat betreft de dynamische handelingen en de statische houdingen moet worden gehandhaafd. Ook de door appellante inschakelde verzekeringsarts Lok doet dit niet in haar rapport van 23 maart 2020. Er bestaat om deze redenen geen aanleiding voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 10 november 2021 ook meer beperkingen in die rubrieken had moeten opnemen ten opzichte van de FML van 26 oktober 2016. Daarom en gelet op de overwegingen onder 4.4, kan van de FML van 10 november 2021 worden uitgegaan.

4.6.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:817, dient bij de beoordeling of een verzekerde geschikt is voor zijn eigen – maatgevende – arbeid, die arbeid in zijn gehele omvang, met alle belastende factoren, in beschouwing te worden genomen. Appellante heeft de geschiktheid voor de maatgevende arbeid betwist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen omschrijving van de maatgevende arbeid gegeven. In de voorliggende stukken is geen beschrijving van de voornaamste taken en de daaruit voortvloeiende belasting van de maatgevende arbeid aanwezig. De visie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de maatgevende arbeid geschikt is voor appellante ondanks de beperking op het onderdeel schroefbewegingen maken (met kracht), is door deze (uitsluitend) gebaseerd op algemene uitgangspunten en veronderstellingen. Dit betekent dat het arbeidskundig onderzoek onvolledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat het Uwv de arbeidskundige grondslag, zoals onder 4.2.4 en 4.3 weergegeven, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.

4.7.

Uit 4.2.4, 4.3 en 4.6 volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) .

4.8.

Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit betekent dat het Uwv alsnog zal moeten onderzoeken wat de belasting in de maatgevende arbeid van appellante precies inhield, zodat hiervan een algemene omschrijving en een beschrijving van de voornaamste taken en de daaruit voortvloeiende belasting kan worden gegeven. Daarbij zal het Uwv – voor zover dat gelet op het tijdsverloop nog mogelijk is – bij de (ex-)werkgeefster navraag moeten doen of het destijds, op de datum van ziekmelding van 7 september 2006, en op de datum in geding, 1 januari 2017, daadwerkelijk mogelijk was dat appellante de maatgevende arbeid uitvoert op de wijze zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft omschreven in het rapport van 22 november 2021 en de beperking op het onderdeel schroefbewegingen maken (met kracht) in de maatgevende arbeid daadwerkelijk niet wordt overschreden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 14 december 2016 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.

(getekend) M. Schoneveld

(getekend) L.R. Kokhuis