Home

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1777, 21/3027 AOW

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1777, 21/3027 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juli 2022
Datum publicatie
17 augustus 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1777
Zaaknummer
21/3027 AOW

Inhoudsindicatie

In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het tijdvak in geding een situatie is ontstaan van duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat appellant in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Uit artikel 17, eerste en derde lid, van de AOW volgt dat de ingangsdatum daarvoor op 1 december 2019 moet worden bepaald.

Uitspraak

21 3027 AOW

Datum uitspraak: 29 juli 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2021, 20/4876 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P.L.M. Buijsrogge, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Feiten

1.1.

Appellant was ten tijde in geding gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote) en ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde. Met een formulier onderzoek woonsituatie heeft appellant gemeld dat zijn echtgenote en hij vanaf 18 juli 2018 niet meer op hetzelfde adres wonen, omdat zij gaan scheiden. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb onderzoek gedaan om te beoordelen of sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. In dat kader heeft bij appellant een huisbezoek plaatsgevonden en heeft hij een formulier Onderzoek DGL ingevuld. De uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 17 februari 2020.

Besluitvorming Svb

1.2.

Bij besluit van 26 februari 2020, in stand gelaten bij beslissing op bezwaar van 26 juni 2020 (bestreden besluit), heeft de Svb appellant medegedeeld dat zijn ouderdomspensioen ongewijzigd wordt voortgezet naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit onderzoek niet is gebleken dat sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW omdat appellant zijn echtgenote financieel ondersteunt.

Procedure bij de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Daarvoor is van belang dat appellant en zijn echtgenote financiële banden met elkaar hebben. Appellant is de eigenaar van de woning waar zijn echtgenote in woont en zij hoeft geen huur te betalen. Appellant betaalt verder de verzekering en de benzine van de auto van zijn echtgenote en maakt maandelijks € 1.200,- over aan haar. Ook is van belang geacht dat de echtgenote in het testament van appellant is opgenomen. Hierdoor is niet voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.

Standpunt in hoger beroep

3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant ten onrechte niet als duurzaam gescheiden levend wordt aangemerkt vanaf 18 juli 2018; de datum waarop geen sprake meer was van samenwonen. Appellant en zijn echtgenote hebben de financiële afspraken in onderling overleg gemaakt in aanloop naar de echtscheiding en ter voorkoming van een voorlopige voorzieningprocedure bij de rechtbank. Uit de afspraken opgenomen in het echtscheidingsconvenant blijkt dat de voorlopig gemaakte afspraken passend waren.

Oordeel van de Raad

4. In geschil is of appellant als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.

Wettelijk kader

4.1.1.

Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4.1.2.

Voor gevallen waarin sprake is van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;

b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;

c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.

4.1.3.

Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932).

Inhoudelijke beoordeling

4.2.1.

Uit de stukken en de toelichting tijdens de zitting blijken de volgende feiten en omstandigheden. Appellant heeft in november 2017 contact opgenomen met zijn gemachtigde om (financieel) advies te vragen over de voorgenomen echtscheiding. In april 2018 heeft appellant een appartement voor zijn echtgenote gekocht aan de [adres] , waar zijn echtgenote een stem in heeft gehad. In juli 2018 is een einde gekomen aan de echtelijke samenwoning en is de echtgenote verhuisd naar het appartement. Voor de echtgenote was het in eerste instantie te emotioneel om zich op het adres in Den Haag in te schrijven. Inschrijving in de basisregistratie personen (brp) op dit adres heeft pas plaatsgevonden op 4 november 2019. De echtgenote heeft appellant geen vergoeding betaald voor het gebruik van de woning aan de [adres] . Wel heeft zij de nutsvoorzieningen betaald en de aan de woning verbonden belastingen. Appellant heeft zijn testament tussentijds gewijzigd in die zin dat is vastgelegd dat zijn echtgenote in de woning kon wonen. Verder heeft appellant zijn echtgenote maandelijks € 1.200,- voor levensonderhoud betaald en heeft hij de autoverzekering en benzine van haar auto betaald. Appellant heeft zijn echtgenote vanaf 18 juli 2018 niet meer gezien en heeft alleen nog contact met haar gehad in het kader van de echtscheiding. Op 24 juni 2021 is de echtscheiding uitgesproken.

4.2.2.

In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het tijdvak in geding een situatie is ontstaan van duurzaam gescheiden leven. Vanaf 4 november 2019, de datum van inschrijving van appellants echtgenote op een ander adres in de brp, is sprake van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Appellant heeft alleen nog contact gehad met zijn echtgenote voor zover dit met het oog op de echtscheiding nodig was. Zij hebben geen gezamenlijke activiteiten ondernomen, zijn niet samen op vakantie geweest, hebben geen sleutel van elkaars woning gehad en hebben elkaar niet bij ziekte verzorgd. Naar buiten toe hebben zij zich als gescheiden gepresenteerd. De door de rechtbank en de Svb in aanmerking genomen financiële banden komen overeen met de uiteindelijk in het echtscheidingsconvenant vastgelegde afspraken en zijn om die reden niet doorslaggevend. Zij zijn afgesproken om een voorlopige voorziening van de familierechter te voorkomen en liepen daarom vooruit op de uiteindelijke in het kader van de echtscheiding gemaakte afspraken. Deze hadden betrekking op de wettelijke onderhoudsplicht van appellant jegens zijn echtgenote tijdens en het in het bijzonder na ontbinding van het huwelijk en zijn ook door de rechter bekrachtigd bij het uitspreken van de echtscheiding op 24 juni 2021. Uit de door appellant overgelegde stukken, waaronder e-mailberichten, blijkt dat appellant en zijn echtgenote vanaf juni 2018 aldus hebben gehandeld, er voorts vanaf juli 2018 geen sprake meer is van wonen op een adres en er sindsdien geen contact meer is. Dat dit een gewilde en als duurzaam aan te merken situatie was, vindt bevestiging in de inschrijving van de echtgenote op het adres van het appartement op 4 november 2019. Vanaf die datum is naar het oordeel van de Raad dan ook sprake van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.

Conclusie

4.3.1.

Uit wat bij 4.2.2 is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit beoordelen.

4.3.2.

Zoals in 4.2.2 is overwogen, moet in de situatie van appellant vanaf 4 november 2019 worden uitgegaan van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Dit betekent dat appellant in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Uit artikel 17, eerste en derde lid, van de AOW volgt dat de ingangsdatum daarvoor op 1 december 2019 moet worden bepaald. De Svb heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Raad zal in het belang van een definitieve beslechting van het geschil op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien zoals in het dictum is vermeld.

5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.082,- in bezwaar (bezwaarschrift en hoorzitting), € 759,- in beroep (beroepschrift) en € 1.518,- in hoger beroep (hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting), totaal € 3.359,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 juni 2020;

-

herroept het besluit van 26 februari 2020;

-

herziet met ingang van 4 november 2019 het ouderdomspensioen van appellant in dat voor een ongehuwde pensioengerechtigde en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 26 juni 2020;

-

veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.359,-;

-

bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.M. van der Kade en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) L.C. van Bentum

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.