Home

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1914, 21/3929 WIA

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1914, 21/3929 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 september 2022
Datum publicatie
6 september 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1914
Zaaknummer
21/3929 WIA

Inhoudsindicatie

Geen toegevoegde waarde lichamelijk onderzoek. Is op inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet door verzekeringsarts bezwaar en beroep. Geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms, daarom geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige. Geen twijfel aan belastbaarheid van appellant. Geen reden voor urenbeperking. De geselecteerde functies zijn voor appellant geschikt.

Uitspraak

21 3929 WIA

Datum uitspraak: 1 september 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2021, 20/5825 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Şahin, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. De Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als productiemedewerker voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 7 november 2017 ziekgemeld vanwege handklachten na een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft hem in aanmerking gebracht voor een Ziektewetuitkering. In het kader van de beoordeling van de re-integratie en van de WIA-aanvraag heeft appellant op 10 oktober 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht, waar hij lichamelijk is onderzocht. Daarna heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 31 oktober 2019 de werkgever van appellant een loonsanctie opgelegd tot 3 november 2020. De behandeling van de WIA-aanvraag is om die reden uitgesteld.

1.2.

Appellant heeft op 17 februari 2020 telefonisch contact gehad met de verzekeringsarts, die hij ook in het kader van de re-integratiebeoordeling heeft gezien. Appellant heeft daarbij aangegeven dat zijn klachten nog steeds in dezelfde mate aanwezig zijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft appellant in staat geacht de functies productiemedewerker industrie, monteur printplaten en textielproductenmaker te verrichten en de mate van arbeidsongeschiktheid op 6,62% vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 9 maart 2020 de WIA-aanvraag van appellant per 28 maart 2020 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hem op 3 september 2020 tijdens een telefonische hoorzitting gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vanwege de knieklachten van appellant aanvullende beperkingen in de FML van 13 september 2020 opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, vanwege de verminderde beheersing van de Nederlandse taal van appellant, de functie van monteur printplaten voor hem niet geschikt geacht. In plaats daarvan is de functie productiemedewerker textiel geselecteerd. Op basis daarvan, en de overige onverminderd geschikt bevonden functies, is berekend dat appellant 6,47% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2020 ongegrond verklaard.

1.3.

Bij besluit van 21 maart 2022 heeft het Uwv appellant, vanwege een toename van beperkingen na een ongeval, per 10 december 2021 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Dat sprake was van een telefonische hoorzitting en er daardoor geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, biedt volgens de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd waarom een aanvullend lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde is. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld en dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft tot een ander standpunt. De belasting van de geselecteerde functies overschrijdt de mogelijkheden van appellant niet. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant daarom terecht bepaald op minder dan 35%.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu hij enkel telefonisch contact heeft gehad met de verzekeringsaarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderbouwd waarom een aanvullend lichamelijk onderzoek in bezwaar niet van toegevoegde waarde was. Appellant heeft verder aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen aan de handen, vingers, rug, benen en knieën zijn onderschat, waarbij hij verwijst naar de informatie van de neuroloog, huisarts en orthopeed. Vanwege de beperking in lopen heeft appellant een gehandicaptenparkeerkaart gekregen. Hij vindt het onbegrijpelijk dat hem onder dezelfde omstandigheden een WIA-uitkering is geweigerd. Verder is vanwege zijn slaap- en energieproblemen een urenbeperking noodzakelijk. Er is voldoende twijfel gezaaid over de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, zodat vanwege de equality of arms inschakeling van een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige is aangewezen. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat hij door zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juni 2022, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Tussen partijen is allereerst in geschil of de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mogen afzien van een fysiek spreekuurcontact. Uit vaste rechtspraak volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit de feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaan (zie ook de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1543). Van een spreekuurcontact kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.

4.1.2.

In zijn rapport van 13 september 2020, aangevuld in het rapport van 22 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom een nieuw fysiek onderzoek niet van toegevoegde waarde werd geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het eerstgenoemde rapport aangegeven dat de problematiek van appellant ten aanzien van de knieën slechts zeer beperkt aantoonbaar is met lichamelijk onderzoek. Bij voldoende informatie van de behandelaar heeft een volledig lichamelijk onderzoek volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde. In het rapport van 22 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat in bezwaar geen argumenten naar voren zijn gebracht die aanleiding gaven appellant nader fysiek te onderzoeken. Daarnaast had appellant in bezwaar aanvullende actuele informatie verstrekt, waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich volledig op de hoogte achtte van de ziektegeschiedenis en de bevindingen van de behandelaren. Volgens hem had de beoordeling in bezwaar medisch op de stukken afgedaan kunnen worden, maar om appellant de ruimte te geven toch zijn verhaal te doen en eventueel nog relevante nieuwe behandelingen of verwijzingen mee te wegen, dan wel andere informatie die misschien nog een ander licht op de situatie kon werpen, is hij aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting. Appellant bracht echter geen nieuwe zaken naar voren. Wel gaf hij nu aan last te hebben van zijn rug, maar uit informatie van de huisarts kwam al naar voren dat dit speelde na datum in geding. Er was dus geen aanleiding appellant hiervoor nader te spreken of te onderzoeken, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.1.3.

Met deze toelichtingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet waarom een lichamelijk onderzoek in bezwaar in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde had. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van de aard van alle relevante door appellant geclaimde klachten, bij het onderzoek en de beoordeling alle aanwezige medische informatie inzichtelijk heeft betrokken en de conclusie navolgbaar heeft gemotiveerd. Voorts is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant, op een telefonische hoorzitting heeft gesproken. De raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht. Deze beroepsgrond van appellant slaagt niet.

4.2.

Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat vanwege het beginsel van equality of arms inschakeling van een onafhankelijk deskundige is aangewezen. Overwogen wordt dat de kern van het beginsel van de equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door informatie van de behandelend orthopeed en neuroloog van verschillende data in te brengen en daarnaast uitgebreide informatie van de huisarts, waarbij onderliggende medische informatie van medisch specialisten is gevoegd. Deze informatie en de al in het dossier aanwezige medische informatie bevat beschrijvingen van de klachten van appellant, de behandeling en de bevindingen van de behandelaars. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, met inbegrip van de conclusies over de belastbaarheid van appellant. Er is dus geen reden om aan te nemen dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, zodat er op deze grond geen aanleiding bestaat tot het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.

4.3.1.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.

4.3.2.

De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze informatie bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op de datum in geding meer beperkt is dan is vastgesteld. Allereerst wordt overwogen dat het huisartsjournaal geen informatie bevat over de beperkingen van appellant rond de datum in geding waarmee niet al rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 13 september 2020 aan de hand/polsklachten beperkingen verbonden voor zwaar tillen. Vanwege de knieklachten zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken Dynamische handelingen en Statische houdingen. Niet gebleken is dat appellant hiermee tekort is gedaan. Voorts wordt in de brief van de orthopeed van 8 november 2021 beschreven dat de rugklachten sinds een jaar bestaan, na een ongeval in september 2020 Dat is een half jaar na datum in geding van 28 maart 2020, zodat terecht geen beperkingen ten gevolge van rugklachten zijn vastgesteld. Verder beschrijft de neuroloog in de brieven van 12 oktober 2021 en 11 juni 2021 sensibiliteitsklachten vanaf 2021. Ook dit is van ruim na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 13 september 2020 en 22 juni 2022 overtuigend gemotiveerd waarom geen aanvullende beperkingen voor het gebruik van de rechterhand zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt hierin gevolgd. De door appellant ingebrachte medische informatie leidt dan ook niet leidt tot een ander oordeel over zijn belastbaarheid.

4.3.3.

Dat appellant een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt, volgens hem vanwege zijn beperkte loopvermogen, geeft geen aanleiding hem verdergaand beperkt te achten. De medische onderbouwing voor de verstrekking van deze kaart ontbreekt, zodat onduidelijk is op basis van welke beoordeling van het loopvermogen van appellant deze kaart is verstrekt. Bovendien geldt voor deze voorziening een ander wettelijk beoordelingskader dan voor een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid in het kader van de Wet WIA. Daarbij komt nog dat deze kaart, geldend voor de duur van vijf jaar tot 29 augustus 2026, naar de Raad aanneemt zal zijn toegekend per augustus 2021. Dat is ruim na de datum in geding van 28 maart 2020.

4.3.4.

Ten aanzien van de door appellant geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 september 2020 voldoende gemotiveerd waarom hiertoe geen aanleiding bestaat. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn slaap- en energieproblemen op grond waarvan hij stelt extra behoefte te hebben aan recuperatie, zijn terug te voeren op een medische aandoening.

4.3.5.

Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit ontbreekt, bestaat er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige in te schakelen.

4.4.

Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en worden de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, onderschreven.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente moet worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, als voorzitter en M. Schoneveld en W.J.A.M. van Brussel als leden in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) N.N. Gambier