Home

Centrale Raad van Beroep, 30-08-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2002, 22/652 AOW

Centrale Raad van Beroep, 30-08-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2002, 22/652 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 augustus 2022
Datum publicatie
22 september 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2002
Zaaknummer
22/652 AOW

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Griffierecht niet betaald omdat appellant niet beschikt over bankrekening. De Svb behoeft in het geval van appellant geen toepassing te geven aan artikel 4:90, eerste lid, van de Awb. Als appellant niet over geld beschikt om het griffierecht te betalen, kort gezegd omdat hij direct noch indirect gebruik wil maken van het bancaire betalingsverkeer en daarom zijn AOW-pensioen niet ontvangt, is dit geen omstandigheid op grond waarvan de niet-betaling van het griffierecht verschoonbaar is.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 augustus 2022

22/652 AOW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2022, 20/453 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

Bij brief van 2 maart 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.

In reactie hierop heeft appellant laten weten dat de Svb het griffierecht niet op zijn AOW-pensioen wil inhouden en dit niet aan de Raad wil overmaken. Appellant heeft de Raad verzocht de zaak op te schorten en met de Svb hierover contact te leggen “zodat ze aan hun verplichting voldoen”.

Bij brief van 29 maart 2022 heeft de Raad aan appellant medegedeeld dat de Svb niet verantwoordelijk is voor de betaling van het griffierecht, dat hij die verantwoordelijkheid zelf draagt en dat hij het griffierecht desgewenst contant kan betalen. Verder is appellant gewezen op de mogelijkheid zich op betalingsonmacht te beroepen en welke eisen daarvoor gelden.

Bij aangetekende brief van 2 april 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.

Vervolgens heeft appellant een aantal e-mailberichten aan de Raad gestuurd, zakelijk weergegeven inhoudende dat hij al drie jaar geen AOW-pensioen heeft ontvangen omdat hij geen bankrekening heeft en de Svb zijn pensioen niet in contanten wil betalen, en dat hij daarom het griffierecht niet van zijn AOW-pensioen kan betalen. Volgens appellant zou het pervers zijn om in die situatie vrijstelling van griffierecht te vragen. Later heeft hij een bericht gestuurd dat hij ervan uitgaat dat de Raad de verplichting tot betaling van het griffierecht heeft opgeschort.

Om ieder misverstand uit te sluiten is appellant bij brief van 19 mei 2022 te kennen gegeven dat hem een laatste uitstel zou worden verleend van betaling van het griffierecht. Bij aangetekende brief van 21 mei 2022 is hem een termijn van 4 weken gegund waarbinnen het griffierecht op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is er nogmaals op gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.

Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.

De door appellant opgegeven redenen waarom hij het griffierecht niet heeft betaald liggen in de lijn van de argumenten die de Raad heeft beoordeeld in zijn uitspraak van 21 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:318. In die uitspraak heeft de Raad gewezen op artikel 4:89, eerste lid van de Awb, waarin voor bestuursrechtelijke geldschulden is bepaald dat betaling geschiedt door bijschrijving op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Verder is in artikel 4:90, eerste lid, van de Awb bepaald dat het bestuursorgaan betaling in andere vorm kan ontvangen of verrichten indien girale betaling naar het oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is. De Raad heeft geoordeeld dat deze regeling voldoet aan de eisen die op dit gebied voortvloeien uit het recht van de Europese Unie. Verder heeft de Raad geoordeeld dat appellant niet behoort tot een groep van personen voor wie het girale betalingsverkeer om objectieve redenen niet toegankelijk is.

De Raad ziet geen aanleiding om in dit geding tot een ander oordeel te komen. Dat betekent dat de Svb van appellant mag vragen een bankrekening aan te wijzen waarop zijn AOW-pensioen kan worden bijgeschreven. De Svb behoeft in het geval van appellant geen toepassing te geven aan artikel 4:90, eerste lid, van de Awb.

Als appellant niet over geld beschikt om het griffierecht te betalen, kort gezegd omdat hij direct noch indirect gebruik wil maken van het bancaire betalingsverkeer en daarom zijn AOW-pensioen niet ontvangt, is dit geen omstandigheid op grond waarvan de niet-betaling van het griffierecht verschoonbaar is. Dat volgens appellant de Svb het door hem verschuldigde griffierecht aan de Raad had moeten overmaken leidt niet tot een ander oordeel. Appellant is er uitdrukkelijk op gewezen dat hij zelf verantwoordelijk is voor de betaling van het griffierecht. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.

Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen - van Bekkum , in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022.

(getekend) M.A.H. van Dalen - van Bekkum

(getekend) A.F. Hulskes

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.