Home

Centrale Raad van Beroep, 29-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2137, 20/1360 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 29-09-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2137, 20/1360 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 september 2022
Datum publicatie
11 oktober 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2137
Zaaknummer
20/1360 WMO15

Inhoudsindicatie

Noodopvang voor verslaafden, adequaatheid geboden opvang.

Aanvraag tot wijziging van de verstrekte maatwerkvoorziening ten onrechte afgewezen. Voldoende procesbelang. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant zich tot de civiele rechter moet wenden voor een oordeel over de verstrekte opvang. De adequaatheid van de opvang is ter beoordeling van de bestuursrechter. Het betoog dat de verstrekte opvang in het geval van appellant niet adequaat is, slaagt. Nu appellant inmiddels al een woning heeft, zal de Raad het college niet de opdracht geven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.

Uitspraak

20/1360 WMO15

Datum uitspraak: 29 september 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2020, 19/6953 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.M. de Roo, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Mr. De Roo heeft zich onttrokken als gemachtigde.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam] . Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren in 1971, was bekend met psychiatrische aandoeningen en verslavingsproblematiek. Het college heeft aan appellant een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 verstrekt. Appellant heeft sinds oktober 2018 in de noodopvanglocatie voor verslaafden (opvanglocatie) verbleven en is op een wachtlijst voor een zogenoemde omslagwoning geplaatst.

1.2.

Appellant heeft zich opnieuw gemeld bij het college voor een wijziging van de maatwerkvoorziening, omdat de opvanglocatie volgens hem niet geschikt is en hij wil verblijven in een omslagwoning.

1.3.

Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 12 november 2019, gehandhaafd bij besluit van 22 november 2019 (bestreden besluit), afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de reeds verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van opvang in de opvanglocatie in combinatie met verslavingsbehandelingen een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van appellant aan opvang en aan het realiseren van een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat appellant zich tot de civiele rechter moet wenden voor een oordeel over de verstrekte opvang. Verder heeft hij betoogd dat de geboden opvang in de opvanglocatie in zijn geval niet adequaat is.

3.2.

Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Appellant heeft namelijk inmiddels een woning.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het betoog van het college dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het hoger beroep, slaagt niet. Alleen al gelet op het tijdige verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten, heeft appellant procesbelang.

4.2.

De grond dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich tot de civiele rechter moet wenden voor een oordeel over de verstrekte opvang, slaagt. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:236, kan appellant de adequaatheid van opvang ter beoordeling aan de bestuursrechter voorleggen.

4.3.

Ook het betoog dat de verstrekte opvang in het geval van appellant niet adequaat is, slaagt. Ten tijde van belang was appellant bekend met psychiatrische aandoeningen, was hij suïcidaal en was hij verslaafd aan verdovende middelen. Daar komt bij dat de behandeling voor zijn verslaving niet de noodzakelijke vorm kon krijgen door het ontbreken van stabiele huisvesting. Met het oog op deze specifieke omstandigheden van appellant leverde ten tijde van het bestreden besluit de opvang, inmiddels voor een periode van meer dan één jaar, in een noodopvanglocatie waar appellant tussen andere verslaafden verblijft en voortdurend is blootgesteld aan de aanwezigheid en het gebruik van verdovende middelen, geen passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

4.4.

Wat in 4.3 is overwogen betekent overigens niet dat het college gehouden was een omslagwoning aan appellant te verstrekken. Het is immers aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de behoefte aan opvang wordt geleverd.

4.5.

Wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Uit wat is overwogen onder 4.3 volgt dat het college de aanvraag tot wijziging van de verstrekte maatwerkvoorziening ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat de verstrekte opvang een passende bijdrage levert in de behoefte van appellant aan opvang. Nu appellant inmiddels al een woning heeft, zal de Raad het college niet de opdracht geven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Met het oog op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar zal de Raad het besluit van 12 november 2019 herroepen.

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 541,- in bezwaar, € 1.518,- in beroep en op € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 16,80 aan reiskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 november 2019;

-

herroept het besluit van 12 november 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 november 2019;

-

veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.834,80;

-

bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en A.E. Dutrieux als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt