Centrale Raad van Beroep, 29-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2577, 21/2616 ZW
Centrale Raad van Beroep, 29-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2577, 21/2616 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 november 2022
- Datum publicatie
- 5 december 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2577
- Zaaknummer
- 21/2616 ZW
Inhoudsindicatie
Weigering ZW-uitkering toe te kennen op de grond dat de ziekmelding niet direct aansluit op de ontvangen Wazo-uitkering. Geen aanknopingspunten voor de stelling van appellante dat werkneemster aansluitend aan haar Wazo-uitkering ongeschikt was voor haar werk.
Uitspraak
Datum uitspraak: 29 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2021, 20/1578 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.H.G. Hartman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hartman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
[werkneemster] (werkneemster) was werkzaam bij appellante als [naam functie] Vanaf 11 oktober 2018 heeft werkneemster een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen naar 100% van haar dagloon, in verband met ongeschiktheid als gevolg van zwangerschap. Vanaf 26 november 2019 heeft zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) ontvangen. De Wazo-uitkering van werkneemster is geëindigd op 19 maart 2019. Aansluitend heeft zij vakantieverlof opgenomen. Per 8 april 2019 is werkneemster weer gaan werken. Op 24 april 2019 heeft zij zich bij appellante ziek gemeld met bekkenklachten.
Met het besluit van 29 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd werkneemster in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de ziekmelding van werkneemster niet direct aansluit op de door haar ontvangen Wazouitkering.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2019. Bij beslissing op bezwaar van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2020 ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat werkneemster tijdens de zwangerschap en na de bevalling bekkenklachten had en dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen de klachten waarmee werkneemster zich op 24 april 2019 ziek meldde en haar zwangerschap en/of bevalling. Werkneemster heeft per 8 april 2019 echter het maatgevende werk hervat en dit werk gedurende ruim twee weken verricht zonder aanpassingen in taken of werktijden. Als gevolg hiervan sluit de ziekmelding op 24 april 2019 niet aan op de Wazo-uitkering en vakantie van werkneemster.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is niet in geschil dat werkneemster, overeenkomstig wat door haar is ingevuld op de vragenlijst, tussen haar vakantieverlof en de ziekmelding dertien dagen gedurende acht uur per dag werkzaam was in haar maatgevende arbeid, alvorens zich met ingang van 24 april 2019 ziek te melden en dat appellante deze ziekmelding op 16 mei 2019 aan het Uwv heeft gemeld. Verder staat vast dat werkneemster (zich) niet binnen enkele weken daarna alsnog ziek heeft/is gemeld met ingang van de dag direct na afloop van haar Wazo-uitkering en vakantie, te weten per 8 april 2019. Dit betekent volgens de rechtbank dat het Uwv niet gehouden was onderzoek te doen naar het bestaan van de arbeidsongeschiktheid op de dag direct na afloop van de Wazo-uitkering en het vakantieverlof, te weten op 8 april 2019, dan wel naar een ander oorzaak van de klachten. Dat werkneemster gedurende de werkhervatting niet klachtenvrij was en er volgens appellante geen sprake was van duurzaam herstel, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat werkneemster per 24 april 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet aansluit op haar Wazo-uitkering en vakantie.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat tussen partijen niet in geschil is dat de klachten van werkneemster op het moment van haar ziekmelding een oorzakelijk verband hadden met haar zwangerschap/bevalling. De aangevallen uitspraak lijkt volgens appellante te suggereren dat de klachten van werkneemster zijn toegenomen door een andere invulling van haar maatgevende arbeid. Dat is volgens appellante niet juist omdat de omvang van de werkzaamheden na het verlof is verminderd en werkneemster haar werkzaamheden met name zittend heeft verricht. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante drie verklaringen overgelegd van toenmalige salonleidsters van kapsalons die werkneemster in de periode van werkhervatting heeft bezocht. Volgens appellante heeft werkneemster geprobeerd na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof en vakantie haar taken weer op te pakken, maar bleek dat te veel van haar gevraagd. Daardoor is zij op 24 april 2019 volledig uitgevallen en heeft zij zich weer ziek gemeld. Appellante acht het onredelijk dat zij blijkbaar in strijd met de wettelijke regels werkneemster met terugwerkende kracht per 8 april 2019 ziek had moeten melden om er zeker van te zijn dat zij de ZW-uitkering die aan werkneemster zou toekomen vergoed zou krijgen van het Uwv.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft erop gewezen dat werkneemster de haar opgedragen werkzaamheden gedurende twee weken heeft kunnen verrichten. De stelling in hoger beroep dat het lichter werk betrof, maakt het feit dat werkneemster de haar opgedragen werkzaamheden zonder klachten en ziekmelding gedurende twee weken heeft kunnen verrichten niet anders. Medische informatie die ziet op het einde van de Wazo-uitkering ontbreekt en uit de gegevens van de bedrijfsarts blijkt niet dat werkneemster na het einde van de Wazo-uitkering al eerder dan per 24 april 2019 arbeidsongeschikt was. Een ziekmelding met terugwerkende kracht zou werkneemster en appellante niet helpen. Dan zou immers eveneens aan de hand van de medisch-objectiveerbare gegevens beoordeeld zijn of werkneemster aansluitend aan het einde van de Wazo-uitkering en het vakantieverlof ongeschikt was voor haar arbeid. In de toekennings- en verlengingsbrieven van de Wazo-uitkering aan werkneemster is meegedeeld dat indien zij na afloop van het verlof niet aan het werk kan omdat zij ziek is, zij dit direct dient door te geven aan haar werkgever. Op 24 april 2019 heeft werkneemster zich ziekgemeld bij appellante. Op 16 mei 2019 heeft appellante aan het Uwv laten weten dat werkneemster vanaf 24 april 2019 ziek is en dat de reden van verzuim samenhangt met de zwangerschap en bevalling. Uit dit feitelijk verloop blijkt volgens het Uwv dat werkneemster aansluitend aan de Wazo-uitkering en haar vakantieverlof niet arbeidsongeschikt was.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van de Wazo is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de klachten van werkneemster verband houden met de eerdere zwangerschap en/of bevalling. Dit betekent dat uitsluitend in geschil is of de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid direct aansloot aan de Wazo-uitkering als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
Tussen partijen is niet in geschil dat het recht op de Wazo-uitkering van werkneemster eindigde op 19 maart 2019, dat zij aansluitend tot 8 april vakantieverlof had, dat zij op 8 april 2019 haar werkzaamheden heeft hervat en dat zij op 24 april 2019 is uitgevallen voor haar werkzaamheden. Ook staat vast dat appellante de ziekmelding op 16 mei 2019 aan het Uwv heeft gemeld en daarbij 24 april 2019 als eerste ziektedag is vermeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 19 februari 2020 aangenomen dat werkneemster tijdens de zwangerschap en na de bevalling bekkenklachten had en dat tussen de klachten en de eerdere zwangerschap en/of bevalling oorzakelijk verband bestaat. Dat neemt echter niet weg dat werkneemster met deze klachten na de Wazo-uitkering en het aansluitend vakantieverlof per 8 april 2019 is gaan werken in het eigen opgedragen werk. Werkneemster heeft dit werk ruim twee weken verricht. Er is geen medische informatie beschikbaar over de situatie van werkneemster aansluitend aan haar Wazo uitkering, tijdens haar vakantieverlof en evenmin over de periode van 8 tot en met 24 april waarin zij werkte. Gelet hierop kan het Uwv gevolgd worden in zijn standpunt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellante dat werkneemster aansluitend aan haar Wazo-uitkering ongeschikt was voor haar werk. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB5922) kan appellante niet baten omdat het daar om een andere situatie ging. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat uit het opnemen van vakantieverlof direct aansluitend op het eindigen van de Wazo-uitkering niet zonder meer volgt dat de werkneemster in die vakantieperiode geschikt was om haar arbeid te verrichten en dat om die reden geen sprake was van ongeschiktheid tot werken direct in aansluiting op het zwangerschaps- en bevallingsverlof. In de onderhavige zaak heeft werkneemster na afloop van haar vakantieverlof gedurende ruim twee weken hervat in het eigen werk alvorens uit te vallen, zodat alleen al daarom niet kan worden gesproken van vergelijkbare gevallen. Ook anderszins volgt uit voormelde uitspraak van de Raad niet dat in deze zaak moet worden geoordeeld dat sprake is van aansluitende arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering op goede gronden heeft geweigerd.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi