Home

Centrale Raad van Beroep, 02-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:304, 20/1301 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:304, 20/1301 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 februari 2022
Datum publicatie
18 februari 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:304
Zaaknummer
20/1301 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-uitkering terecht beëindigd. beoordeeld aan de hand van arrest Korošec. 1. Zorgvuldig medisch onderzoek. 2. Geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms. 3. Voldoende medische grondslag. Voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 februari 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2020, 19/2142 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere reacties en stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Appellant is verschenen bij mr. N. Talhaoui, advocaat en kantoorgenoot van mr. Moghni. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als paprikaplukker voor 40 uur per week. Op 5 augustus 2006 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 2 augustus 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 13 oktober 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.

1.2.

In verband met een herbeoordeling heeft appellant op 16 april 2018 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft aanleiding gezien een psychiatrische expertise en een verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek te laten verrichten. Op 3 juli 2018 hebben psychiater I. Visser en bedrijfs- en verzekeringsarts J. Kuckelkorn, beiden verbonden aan Psyon, een rapport uitgebracht. Op grond van de uitkomsten van dit rapport en het eigen onderzoek is de arts van het Uwv in een rapport van 11 juli 2018 tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellant niet leiden tot objectieve beperkingen en dat daarom bij appellant geen beperkingen meer zijn ten opzichte van normaal functioneren. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juli 2018 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 12 september 2018 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 12 maart 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig geacht. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bij zijn beoordeling kennis heeft genomen van het rapport van psychiater Visser van 3 juli 2018 en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bezwaarschrift en het gestelde op de hoorzitting bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen (nieuwe) medische informatie bij zijn behandelaars hebben opgevraagd onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van de Raad van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4310) verworpen. Niet is gebleken dat appellant onder behandeling stond voor zijn psychische klachten. De rechtbank heeft onvoldoende grond aanwezig geacht om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 maart 2019, onder verwijzing naar het rapport van psychiater Visser, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts. De bevindingen van de psychiater zijn voldoende duidelijk. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat appellant ten tijde van het onderzoek door psychiater Visser al het medicijn risperidon gebruikte, dat in het rapport van 11 juli 2018 daar ook al melding van is gemaakt en bij de beoordeling is meegewogen. Dat appellant heeft gesteld dat hij sinds twee maanden onder behandeling is bij een psycholoog en extra medicatie krijgt, heeft niet tot een ander oordeel geleid, omdat dit geen betrekking heeft op datum in geding van 12 september 2018. Over de gestelde fysieke klachten heeft de rechtbank gewezen op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het dossier geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant als gevolg van fysieke klachten beperkt belastbaar is. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij ernstige klachten en beperkingen heeft die door het Uwv niet voldoende zijn erkend. Verder heeft appellant gesteld dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellant ondervindt naast zijn psychische beperkingen lichamelijke beperkingen. Hij heeft last van hoofdpijn, pijn in de knieën, maagklachten, buikklachten, diarree, slapeloosheid en vermoeidheid. Dat appellant geen lichamelijke beperkingen zou hebben, is slechts op grond van een korte observatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld. Ook heeft appellant zijn grond herhaald dat de artsen van het Uwv ten onrechte geen informatie bij de behandelende sector hebben opgevraagd. Dat appellant niet onder behandeling zou zijn doet daar niet af, aangezien hij wel medicamenteus werd behandeld. Hij gebruikte zware medicatie zoals risperidon en oxazepam. Het psychiatrisch onderzoek door Psyon is volgens appellant niet deugdelijk verricht, omdat sprake was van een taalbarrière tussen hem en de psychiater. De buurman van appellant, die met hem was meegekomen om als tolk te fungeren en hem altijd begeleidt, werd ten onrechte niet bij het onderzoek betrokken. Bovendien is in het rapport van Psyon geen naam en registernummer van een tolk vermeld, zodat niet valt te controleren of een tolk aanwezig was bij de gesprekken met de psycholoog en psychiater. Verder is de rapportage van Psyon innerlijk tegenstrijdig, omdat enerzijds wordt erkend dat appellant beperkingen heeft en dat voor zijn beperkingen behandelmogelijkheden aanwezig zijn, en anderzijds wordt gesteld dat geen beperkingen meer bestaan ten opzichte van het normaal functioneren. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:226, heeft appellant verzocht alsnog een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellant gesteld dat hij in een zwakke procespositie verkeert en hij financieel gezien niet in staat is om een medisch deskundige in te schakelen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich desgevraagd in hoger beroep naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) op het standpunt gesteld dat een spreekuurcontact bij een verzekeringsarts geen toegevoegde waarde zou hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in een rapport van 16 augustus 2021 erop gewezen dat het medisch onderzoek, waarbij een spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, door de primaire arts volgens de regelen der kunst is uitgevoerd, dat de primaire arts aanleiding heeft gezien om een onafhankelijke psychiatrische expertise te laten verrichten en dat in het kader van de bezwaarprocedure appellant is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoorzitting, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft kunnen observeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de vraag opgeworpen of bij een spreekuurcontact drie jaar na de datum in geding een juist beeld kan worden verkregen van de belastbaarheid van appellant op 12 september 2018. Over het onderzoek door Psyon heeft het Uwv opgemerkt dat zowel bij het eerste gesprek met psycholoog Onnink als bij het tweede gesprek met psychater Visser mevrouw Y. Bouzariouh als tolk aanwezig was. Het registernummer van deze tolk is niet bekend en deze tolk is niet beëdigd.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv terecht met ingang van 12 september 2018 de

WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd.

4.3.

Het beroep van appellant op het arrest Korošec spitst zich toe op de stelling dat een onafhankelijk deskundige moet worden ingeschakeld, omdat de rechter zelf niet medisch deskundig is en het risico bestaat dat daarom de artsen van het Uwv worden gevolgd. In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak te onderscheiden stappen.

Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming

4.4.1.

De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.

4.4.2.

Op 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Raad uitspraak gedaan in een zaak waarin de primaire medische beoordeling is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. De Raad heeft overwogen dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.

4.4.3.

Het standpunt van het Uwv dat in dit geval een spreekuurcontact bij een verzekeringsarts geen toegevoegde waarde heeft, wordt gevolgd. Appellant is ten aanzien van zijn psychische klachten reeds in de primaire fase op verzoek van het Uwv onderzocht door een onafhankelijk psychiater. Deze psychiater is op basis van een uitgebreid psychiatrisch onderzoek, waarbij appellant zowel met hem als met psycholoog Onnink heeft gesproken, tot zijn bevindingen en conclusies gekomen. Niet valt in te zien wat een spreekuurcontact met betrekking tot de psychische klachten van appellant met een verzekeringsarts daar nog aan zou kunnen toevoegen, te meer omdat geen andere medische stukken over de psychische situatie van appellant rond de datum in geding aanwezig zijn.

4.4.4.

Ook een spreekuurcontact wat betreft lichamelijke klachten heeft geen toegevoegde waarde. Appellant is op 5 augustus 2006 uitgevallen met psychische klachten en aan hem is een WIA-uitkering uitsluitend wegens psychische beperkingen toegekend. Bij het heronderzoek in 2018 heeft de primaire arts geen lichamelijk onderzoek verricht, omdat dat volgens hem gezien de voorliggende gegevens geen toegevoegde waarde had. In bezwaar heeft appellant gesteld dat ook sprake is van lichamelijke klachten, zoals maag- en buikklachten, maar deze stelling werd niet nader onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom medische informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant, maar deze informatie werd in bezwaar niet gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 maart 2019 vermeld dat appellant over zijn lichamelijke klachten in het vage blijft en slechts in het algemeen heeft verklaard dat hij pijn heeft en last van diarree. In beroep heeft het Uwv alsnog een brief van de huisarts van appellant van 21 maart 2019 ontvangen, waarin is vermeld dat de lichamelijke klachten van appellant, te weten jeuk, buikklachten en moeheid, gerelateerd lijken aan zijn psychische gesteldheid en dat bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Ook tijdens de consulten van appellant bij de huisarts rond de datum in geding zijn geen fysieke klachten vermeld. Daaruit volgt dat ook een spreekuurcontact voor een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.

4.4.5.

Ook wordt appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het onderzoek door Psyon niet zorgvuldig is geweest. In het rapport van Psyon is vermeld dat tijdens de gesprekken gebruik gemaakt van een onafhankelijke tolk van het tolk en vertaalcentrum Nederland (TVcN). Dat is door appellant niet betwist. Het Uwv heeft in hoger beroep de naam van de tolk vermeld. Dat geen registernummer van deze tolk bekend is en zij niet is beëdigd, maakt niet dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. In het rapport is geen melding is gemaakt van communicatieproblemen en appellant heeft niet aangevoerd dat de feitelijke gegevens in het rapport verkeerd of onvolledig zijn weergegeven.

Stap 2: equality of arms

4.5.

Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt, dat de medische beoordelingen door het Uwv niet juist zijn, te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Ook is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor geen goed beeld van de beperkingen van appellant is verkregen. In de primaire fase is een psychiatrische expertise door Psyon uitgebracht en in beroep is informatie van de huisarts ingebracht. Van een situatie waarin geen evenwicht is tussen partijen in hun mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, is dan ook geen sprake. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, is er geen aanleiding om op deze grond een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Stap 3: inhoudelijke beoordeling

4.6.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn beperkingen vormt geen aanleiding om te concluderen dat het Uwv de beperkingen van appellant op de data in geding heeft onderschat. Gelet op de expertiserapport van Psyon bestaat geen aanleiding om twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat per 12 september 2018 geen sprake (meer) is van psychische beperkingen. De stelling van appellant dat zijn fysieke klachten niet zijn onderkend, wordt niet gevolgd. Uit de brief van de huisarts van appellant van 21 maart 2019 zijn bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevonden en bij de consulten van appellant bij de huisarts rond de datum in geding zijn geen fysieke klachten vermeld. Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep nadere medische gegevens rond de datum in geding ingediend.

4.7.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

4.8.

Uit 4.4.2 tot en met 4.4.4 volgt dat het Uwv het bestreden besluit pas in hoger beroep met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 augustus 2021 van een toereikende motivering voorzien. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, aangezien aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden.

5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt) en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt), in totaal € 3.036,-. Verder dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van

€ 3.036,-;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) M.C.G. van Dijk