Centrale Raad van Beroep, 10-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:524, 21/786 ANW
Centrale Raad van Beroep, 10-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:524, 21/786 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 maart 2022
- Datum publicatie
- 15 maart 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:524
- Zaaknummer
- 21/786 ANW
Inhoudsindicatie
De Svb heeft de nabestaandenuitkering over de periode april tot en met december 2018 terecht verlaagd naar 50% van het minimumloon omdat uit onderzoek is gebleken dat appellante in die periode met haar vier kinderen op het adres van haar ouders woonde in verband met het verlenen van mantelzorg aan haar ouders. Op dat adres woonde zij derhalve met tenminste één kostendeler. Appellante heeft de Svb niet ingelicht over de wijziging van haar hoofdverblijf. Teveel betaalde uitkering terecht teruggevorderd. Geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Uitspraak
21 786 ANW
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2021, 19/3333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tilburg. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt sinds oktober 2012 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW).
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft de Svb de uitkering over de periode april tot en met december 2018 verlaagd naar 50% van het minimumloon omdat uit onderzoek is gebleken dat appellante in die periode met haar vier kinderen op het adres van haar ouders woonde. Op dat adres woonde zij derhalve met tenminste één kostendeler. Appellante heeft de Svb niet ingelicht over de wijziging van haar hoofdverblijf.
Bij afzonderlijk besluit van 6 februari 2019 heeft de Svb het bedrag dat appellante over de periode april tot en met december 2018 te veel heeft ontvangen teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 2.879,58 bruto.
Bij besluit van 26 juni 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 6 februari 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich hierbij beperkt tot het besluit tot terugvordering en overwogen dat de hoogte van de terugvordering waarschijnlijk niet gelijk is aan het bedrag dat appellante heeft bespaard in de periode dat zij bij haar ouders woonde, maar dat het verschil ook niet disproportioneel is. Ook heeft de rechtbank overwogen dat voor toepassing van de kostendelersnorm en/of terugvordering de reden van woningdeling niet van belang is. De wetgever heeft er in artikel 17, tweede lid, van de ANW duidelijk voor gekozen die norm ook toe te passen als er van woningdelen met het oog op mantelzorg sprake is. Van belang is ook niet of er feitelijk kosten zijn gedeeld of dat daaraan (in dit geval door de ouders) is bijgedragen, maar voldoende is dat dat had gekund. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Raad van 27 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2150.
3. Appellante heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 17, vijfde lid, van de ANW bepaalt dat de bruto-nabestaandenuitkering van de nabestaande, die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, op een zodanig bedrag wordt vastgesteld dat, nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon.
Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de ANW, voor zover hier van belang, bepaalt dat de Svb een besluit tot toekenning van een uitkering herziet indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 53, eerste lid, van de ANW, voor zover hier van belang, bepaalt dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, door de Svb van de nabestaande wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
Zoals ter zitting met partijen is besproken zal de Raad een oordeel geven over de herziening en de terugvordering. Het bestreden besluit heeft betrekking op beide aspecten.
Herziening
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de periode april tot en met december 2018 in verband met het verlenen van mantelzorg aan haar ouders geen hoofdverblijf had in haar eigen woning maar in de woning van haar ouders. Ook is niet in geschil dat zij dit niet heeft gemeld aan de Svb.
Appellante heeft aangevoerd dat de Svb bij het besluit tot herziening had moeten afzien van het toepassen van de kostendelersnorm, omdat zij zich verplicht voelde om voor haar ouders te zorgen en dit alleen kon doen door tijdelijk bij haar ouders te gaan wonen. Zij had immers ook nog de zorg voor haar vier kinderen. Omdat de verzorging van haar ouders waarschijnlijk tijdelijk zou zijn heeft zij haar eigen woning aangehouden.
De Raad volgt het betoog van appellante niet. Omdat geen van de uitzonderingssituaties van artikel 17, zesde en zevende lid, van de ANW in dit geding aan de orde is, moet de Svb de kostendelersnorm toepassen. Artikel 17, vijfde lid, van de ANW is immers dwingendrechtelijk van aard en biedt geen ruimte voor afwijking of buiten toepassing laten van die bepaling. Hieraan voegt de Raad toe dat de wetgever bij de invoering van de kostendelersnorm heeft overwogen dat rekening moet worden gehouden met de voordelen van het delen van een woning. Die voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont en zijn ook aanwezig als sprake is van het verlenen van mantelzorg. Het doel van de uitkering is om een inkomen te bieden op het bestaansminimum voor mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken en is niet het geëigende middel om mantelzorg te stimuleren. Daarbij heeft de wetgever er bewust voor gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als een bloedverwant in de eerste of tweede graad en waarbij sprake is van een zorgbehoefte (Kamerstukken II 2013-2014, 33801, nr. 19, blz. 15-16).
De stelling van appellante dat er feitelijk geen sprake was van het delen van kosten, omdat zij de energiekosten nog aan haar ouders zal terugbetalen, is geen reden om de kostendelersnorm buiten toepassing te laten. Of de medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten, is niet van belang. Uitgangspunt is dat ook in de situatie van appellante de kosten kunnen worden gedeeld met anderen.1
Voor zover appellante heeft bedoeld te stellen dat zij door de toepassing van de kostendelersnorm in financiële problemen zal komen, kan dit evenmin leiden tot het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm. In de ANW is niet geregeld dat de Svb de mogelijkheid heeft om de nabestaandenuitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Gelet op wat in 4.3.1 tot en met 4.3.5 is overwogen heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante terecht, met toepassing van artikel 34, eerste lid, van de ANW, herzien. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de ANW, op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van herziening kon afzien. De beleidsregel LJN SB1078 van de Svb biedt geen aanknopingspunten op grond waarvan de Svb de terugwerkende kracht van de herziening had moeten beperken.
Terugvordering
Appellante heeft gesteld dat zij ernstig wordt getroffen door de terugvordering en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Dringende redenen als bedoeld in artikel 53, vijfde lid, van de ANW doen zich voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Appellante heeft echter niet onderbouwd dat de terugvordering voor haar dergelijke gevolgen heeft. Dit betekent dat de Svb gehouden was om tot terugvordering over te gaan.
Conclusie
Uit 4.3.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M. Wolfrat en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn