Home

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1009, 21/1855 WIA

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1009, 21/1855 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 mei 2023
Datum publicatie
29 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1009
Zaaknummer
21/1855 WIA

Inhoudsindicatie

Beoordeling bestreden besluit niet aan de orde. Appellant had in bezwaar een gemachtigde niet zijnde advocaat of arts. Inzage medische stukken in bezwaar geweigerd. Omdat de rechtbank, na de toestemming van betrokkene, de medische stukken aan de gemachtigde van de garantsteller heeft toegezonden, is de inzage feitelijk al verleend. Beoordeling kennisname in bezwaar heeft slechts formele betekenis. Geen actueel voldoende procesbelang. Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

21 1855 WIA

Datum uitspraak: 25 mei 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2021, 20/2145 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

Achmea Schadeverzekeringen N.V. te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. A. Jurg hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens betrokkene heeft [naam 1] een zienswijze ingediend.

Het Uwv heeft een nadere reactie ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Namens appellante is

mr. drs. Jurg verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. V.F.M. Verdouw. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene, voormalig werknemer van werkgeefster [werkgeefster] B.V., heeft sinds 18 september 2016 een uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2016 is werkgeefster, die eigen risicodrager was, failliet verklaard. Sindsdien betaalt het Uwv de WGA-uitkering aan betrokkene en verhaalt die op appellante als garantsteller van de eigenrisicodrager.

1.2.

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene beëindigd en hem met ingang van 18 augustus 2019 een WGA-vervolguitkering toegekend, bij een ongewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid in de klasse 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Namens appellante heeft [naam 2] (hierna: [naam 2] ) tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv geweigerd om medische stukken aan appellante te sturen omdat [naam 2] in dienst is van appellante.

1.3.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2019. Het Uwv heeft dat bezwaar bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 18 augustus 2019 vastgesteld op 35,3% en is de WIA-uitkering zes weken na dagtekening van het bestreden besluit herzien en gebaseerd op de klasse 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:655, dat appellante als garantsteller een zelfstandig eigen belang heeft bij uitkeringsbesluiten over betrokkene en dat de artikelen 103 tot en met 110 van de Wet WIA van toepassing zijn op (gemachtigden van) garantstellers. Nu betrokkene in de bezwaarprocedure geen toestemming heeft gegeven om de medische stukken toe te zenden aan appellante, is kennisname voorbehouden aan een gemachtigde van appellante die advocaat of arts is dan wel daarvoor van het Uwv bijzondere toestemming heeft gekregen. [naam 2] is geen advocaat of arts. Het Uwv heeft in dit geval terecht geen bijzondere toestemming verleend aan [naam 2] om de medische stukken in te zien, omdat hij in dienst is bij appellante en met haar moet worden vereenzelvigd. In dat geval weegt het belang van betrokkene tot bescherming van zijn recht op privacy zwaarder dan het belang van appellante om kennis te nemen van de medische stukken. De gemachtigde zal zich kunnen laten bijstaan of laten vervangen door een advocaat of arts-gemachtigde.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv in de bezwaarprocedure alle stukken, waaronder ook de medische stukken, aan de gemachtigde van appellante had moeten verstrekken.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

3.3.

Betrokkene heeft eveneens bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Betrokkene heeft tijdens de beroepsprocedure met een op 22 september 2020 ingevuld formulier toestemming gegeven om zijn medische stukken uit het dossier aan appellante te sturen. Bij brief van 5 oktober 2020 heeft de rechtbank het dossier, inclusief de medische stukken, aan de huidige gemachtigde van appellante gestuurd. Op de zitting van de rechtbank van 12 maart 2021 heeft de gemachtigde van appellante bevestigd de medische stukken te hebben ontvangen. Appellante heeft na het ontvangen van de medische stukken geen (medisch-)inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de herziening van de WIA-uitkering van betrokkene. Op de zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante bevestigd het eens te zijn met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Een beoordeling van dat besluit is dus niet aan de orde. Het gaat appellante alleen om een antwoord op de vraag of de gemachtigde van de garantsteller in bezwaar terecht de kennisname van de medische stukken is geweigerd.

4.2.

Het is vaste rechtspraak van de Raad dat alleen dan sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het maken van het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de Raad kan in een geval waarin de uitkomst van het (hoger) beroep niet in concreto tot een voor de indiener gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874). Omdat de rechtbank, na de toestemming van betrokkene, de medische stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag hebben gelegen aan de gemachtigde van de garantsteller heeft toegezonden, is de inzage in die medische stukken hem feitelijk verleend en is de vraag of die kennisname hem in bezwaar al door het Uwv had moeten worden toegestaan alleen nog van formele betekenis. Van een actueel voldoende procesbelang is dan ook geen sprake meer. Dit brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) O.N. Haafkes