Centrale Raad van Beroep, 27-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1310, 22 / 1903 PW-PV
Centrale Raad van Beroep, 27-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1310, 22 / 1903 PW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 juni 2023
- Datum publicatie
- 20 juli 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1310
- Zaaknummer
- 22 / 1903 PW-PV
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek vergoeding bezwaarkosten. Wel sprake van aan college te wijten onrechtmatigheid. Het is inderdaad zo dat appellante pas in beroep medische informatie heeft overgelegd, en dat de tweede keuringsarts mede op basis van die informatie tot de conclusie is gekomen dat appellante al vanaf 4 juni 2019 volledig arbeidsongeschikt was. Maar dit doet er niet aan af dat de eerste keuringsarts, achteraf gezien, op basis van een beperkt medisch onderzoek, en zonder informatie op te vragen bij de behandelend artsen van appellante, geen juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van appellante. Hieruit volgt dat het besluit is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor het vergoeden van de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Uitspraak
22 1903 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 3 juni 2022
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 27 juni 2023
Zitting heeft: W.F. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: N. van der Horn
Ter zitting zijn partijen niet verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt het besluit van 3 juni 2022 voor zover het college heeft geweigerd een vergoeding toe te kennen voor de door appellante in bezwaar gemaakte kosten;
- -
-
veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.031,-;
- -
-
bepaalt dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 29 april 2019 heeft appellante het college verzocht om haar ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. In verband hiermee heeft een keuringsarts van Calder Werkt een medisch onderzoek verricht bij appellante. De keuringsarts heeft op het rapportageformulier van 4 juni 2019 bij ‘Verrichte onderzoeksactiviteiten’ wel ‘Anamnese’ aangekruist, maar niet ‘Lichamelijk onderzoek’, ‘Klinisch interview’, ‘Dossieronderzoek’ en ‘Informatie van derden, te weten ...’. Bij ‘Bewijs’ heeft de keuringsarts als informatiedragers die hij of zij heeft gezien wel ‘Identiteitsbewijs’, ‘Afspraakkaarten’ en ‘Medicijnen’ aangekruist, maar niet ‘Gegevens van de huisarts’ en ‘Gegevens van de behandelaar of specialist’. De keuringsarts concludeert dat appellante reguliere arbeid kan verrichten mits rekening wordt gehouden met de vastgestelde beperkingen, dat appellante kan meedoen aan maatschappelijke participatie en dat zij maximaal 16 tot 24 uur per week belastbaar is. Verder heeft de keuringarts in het rapportageformulier onder meer opgenomen dat gedeeltelijke verbetering/afname van de klachten mogelijk is door behandeling en therapie.
Met een besluit van 8 juli 2019 heeft het college het verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 1 oktober 2019, onder verwijzing naar het advies van Calder Werkt van 4 juni 2019, bij deze afwijzing gebleven. In beroep heeft appellante medische gegevens overgelegd. Het gaat om een brief van haar huisarts van 9 juli 2019 en om een ongedateerde brief van haar longarts, die verslag doet van een bezoek van appellante aan de Polikliniek Longgeneeskunde op 5 februari 2020. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 7 april 2020, nummer 19/5728, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad heeft het college gevraagd om de medische informatie die appellante in beroep had overgelegd voor te leggen aan de verzekeringsarts met de vraag of er aanleiding is om af te wijken van het eerder gegeven oordeel. Het college heeft vervolgens een rapport van een keuringsarts van Calder Werkt van 21 januari 2022 overgelegd. In het rapportageformulier heeft de keuringsarts bij ‘Verrichte onderzoeksactiviteiten’ zowel ‘Anamnese’, als ‘Klinische observatie’ en ‘Informatie van derden’ aangekruist. De keuringsarts concludeert dat appellante volledig ongeschikt is voor participatie vanwege fysieke en psychische beperkingen. Volgens de keuringsarts heeft appellante geen benutbare mogelijkheden en is zij niet belastbaar voor werk of traject. De keuringsarts ziet op basis van de brieven van de huisarts en de longarts argumenten om te oordelen dat appellante ten tijde van het opstellen van het rapport van 4 juni 2019 volledig ongeschikt was voor het verrichten van werkzaamheden of deel te nemen aan welk traject dan ook. Onder het kopje ‘Visie arts op participatiemogelijkheden’ merkt de keuringsarts op dat appellante onherstelbare forse beperkingen heeft en als uitbehandeld wordt beschouwd en dat zij niet in staat wordt geacht deel te nemen aan arbeid, een traject of vrijwilligerswerk.
Onder verwijzing naar het rapport van 21 januari 2022 heeft de Raad in zijn uitspraak van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1118, de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2020 vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 oktober 2019 vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2019 te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het college heeft ter uitvoering van deze uitspraak met een besluit van 3 juni 2022 opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2019. Het college heeft dit bezwaar gegrond verklaard en appellante ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Participatiewet (PW), omdat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de PW. Het college heeft het verzoek van appellante om vergoeding van haar bezwaarkosten afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij de Raad beroep ingesteld. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van het verzoek om de bezwaarkosten te vergoeden.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Dat het college met het bestreden besluit, het besluit van 9 juli 2019 heeft herroepen is niet in geschil. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dat het in bezwaar aangevochten besluit moet zijn herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan. De Raad heeft namelijk naar aanleiding van de pas in beroep overgelegde brieven van de huisarts en de longarts het besluit van 1 oktober 2019 vernietigd. Nu deze informatie na de bezwaarfase is ingediend, kan volgens het college niet worden gesteld dat dit besluit onrechtmatig was.
Appellante voert aan dat wel aan de hiervoor bedoelde voorwaarde is voldaan. Zij wijst erop dat het college ook zelf had kunnen informeren bij de huisarts en dat de eerste keuringsarts het gewoon fout heeft gezien. Deze beroepsgrond slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.
De eerste keuringsarts heeft op basis van uitsluitend een anamnese geconcludeerd dat appellante medische beperkingen heeft, maar daarmee wel in staat is arbeid te verrichten en mee te doen aan maatschappelijke participatie gedurende 16 tot 24 uur per week, en dat het mogelijk is om door behandeling en therapie de klachten te verminderen. Uit het rapport van de tweede keuringsarts, die niet alleen een anamnese heeft afgenomen, maar ook zelf een klinische observatie heeft verricht, blijkt dat die conclusie niet juist was. Het is inderdaad zo dat appellante pas in beroep medische informatie heeft overgelegd, en dat de tweede keuringsarts mede op basis van die informatie tot de conclusie is gekomen dat appellante al vanaf 4 juni 2019 volledig arbeidsongeschikt was. Maar dit doet er niet aan af dat de eerste keuringsarts, achteraf gezien, op basis van een beperkt medisch onderzoek, en zonder informatie op te vragen bij de behandelend artsen van appellante, geen juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van appellante. Hieruit volgt dat het besluit van 9 juli 2019 is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor het vergoeden van de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2019 redelijkerwijs heeft moeten maken.
Daarom krijgt appellante een vergoeding van de kosten die zij voor de procedure in bezwaar heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, € 597,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Ook krijgt appellante een vergoeding van de kosten die zij in hoger beroep heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 837,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift) voor verleende rechtsbijstand. De totale vergoeding die appellante krijgt bedraagt dus € 2.031,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van der Horn (getekend) W.F. Claessens