Home

Centrale Raad van Beroep, 01-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1516, 22 / 1260 PW

Centrale Raad van Beroep, 01-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1516, 22 / 1260 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 augustus 2023
Datum publicatie
7 augustus 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1516
Zaaknummer
22 / 1260 PW

Inhoudsindicatie

Terugvordering AIO-aanvulling. Formele rechtskracht intrekking. Verwijzing naar eerdere oordeel. De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit heeft uitsluitend betrekking op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen voor de bijstandsverlening en niet mede op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Dit betekent dat appellant in deze procedure, die gaat over het besluit tot terugvordering van de kosten van de AIO-aanvulling, in volle omvang het daaraan ten grondslag liggende standpunt van de Svb kan bestrijden. Heeft de bestuursrechter geoordeeld over het intrekkingsbesluit, en wordt in bezwaar of in beroep tegen de terugvordering volstaan met herhaling van gronden tegen dat oordeel, dan kan het bestuur in bezwaar en kan de rechter in beroep ter verwerping van die gronden volstaan met verwijzing naar het eerdere oordeel van de bestuursrechter. Appellant heeft in dit hoger beroep over het terugvorderingsbesluit volstaan met een herhaling van de gronden die hij ook in de procedure over het intrekkingsbesluit heeft aangevoerd. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar zijn oordeel over die gronden, zoals verwoord in de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1079.

Uitspraak

22 1260 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

14 maart 2022, 21/2099 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 1 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft appellant in een ‘regiebrief’ laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en heeft daarbij verzocht om toestemming om de zaak zonder zitting af te doen. De Raad heeft appellant daarbij gewezen op zijn recht om ter zitting te worden gehoord. Omdat zowel appellant als de Svb niet hebben gevraagd om een zitting, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de Raad een besluit van de Svb tot terugvordering van de

aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant tot een bedrag van € 8.016,96. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat de intrekking die aan het terugvorderingsbesluit voorafging niet juist is. De beroepsgronden zijn een herhaling van de gronden die appellant in de procedure tegen die intrekking ook al had aangevoerd en die in die procedure al door de Raad zijn beoordeeld. Deze gronden slagen niet. Voor de verwerping van de gronden verwijst de Raad naar zijn eerdere uitspraak.

Inleiding

1. De Svb heeft bij besluit van 19 augustus 2019 (intrekkingsbesluit) de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 31 juli 2016 ingetrokken omdat hij beschikt over vermogen in de vorm van een onroerende zaak in Suriname. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij zijn aanvraag om AIO-aanvulling in 2016 geen melding te maken van die onroerende zaak. Omdat de waarde daarvan niet duidelijk is, kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. De Raad heeft in een procedure tegen dit intrekkingsbesluit op 26 april 2022 uitspraak gedaan.1 De Raad heeft daarin geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van 31 juli 2016 daarom terecht was. Voor een uitgebreide weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 26 april 2022. Hij voegt daaraan hier het volgende toe.

1.1.

Met een besluit van 8 april 2020 heeft de Svb – voor zover hier van belang – de kosten van AIO-aanvulling van appellant over de periode van juli 2016 tot en met juli 2019 teruggevorderd tot een bedrag van € 8.016,96. Aan dit besluit heeft de Svb het intrekkingsbesluit ten grondslag gelegd.

1.2.

Bij besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb – voor zover hier van belang – het bezwaar van appellant tegen de terugvordering ongegrond verklaard en het besluit van 8 april 2020 gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit tot terugvordering terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.1.

In geschil is de vraag of de Svb een bedrag van € 8.016,96 van appellant mocht terugvorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Bij een eerdere aanvraag op 5 juni 2013 heeft hij namelijk al aangegeven eigenaar van een woning in Suriname te zijn. Ook wijst appellant erop dat hij de woning heeft laten onderbrengen in een stichting die toebehoort aan zijn kinderen. Hij werpt daarom de vraag op of en in hoeverre hij als eigenaar heeft te gelden. Appellant bestrijdt dus het standpunt van de Svb dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij beschikt over vermogen in de vorm van een onroerende zaak in Suriname.

4.2.

De Raad stelt voorop dat het intrekkingsbesluit formele rechtskracht heeft gekregen. De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit heeft uitsluitend betrekking op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen voor de bijstandsverlening en niet mede op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag hebben gelegen.2 De formele rechtskracht ziet dus niet op het feitelijke oordeel dat de Svb daaraan ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat appellant beschikt over vermogen in de vorm van een onroerende zaak in Suriname en ook niet op het hierop gebaseerde juridische oordeel dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.

4.3.

Wat onder 4.2 staat betekent dat appellant in deze procedure, die gaat over het besluit tot terugvordering van de kosten van de AIO-aanvulling, in volle omvang het daaraan ten grondslag liggende standpunt van de Svb kan bestrijden. Voor de toetsing daarvan geldt in algemene zin het volgende. Is berust in het intrekkingsbesluit, dan zullen de in het kader van de terugvordering tegen dat oordeel gerichte gronden inhoudelijk worden beoordeeld. Is tegen het intrekkingsbesluit een rechtsmiddel aangewend, dan zal een eenvoudige herhaling van gronden tegen dat oordeel in de procedure tegen de terugvordering doorgaans onvoldoende zijn om een ander oordeel daarover te kunnen dragen. Heeft de bestuursrechter geoordeeld over het intrekkingsbesluit, en wordt in bezwaar of in beroep tegen de terugvordering volstaan met herhaling van gronden tegen dat oordeel, dan kan het bestuur in bezwaar en kan de rechter in beroep ter verwerping van die gronden volstaan met verwijzing naar het eerdere oordeel van de bestuursrechter. Is tegen het intrekkingsbesluit een rechtsmiddel aangewend, en worden in de procedure tegen de terugvordering nieuwe gronden aangevoerd tegen dat oordeel, dan moeten deze gronden inhoudelijk worden beoordeeld.3

4.4.

Appellant heeft in dit hoger beroep over het terugvorderingsbesluit volstaan met een herhaling van de gronden die hij ook in de procedure over het intrekkingsbesluit heeft aangevoerd. De Raad heeft appellant hierop in de regiebrief gewezen, maar appellant heeft hierin geen aanleiding gezien om andere gronden aan te voeren. Daarom volstaat de Raad hier met een verwijzing naar zijn oordeel over die gronden, zoals verwoord in de uitspraak van 26 april 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de terugvordering in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

6. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij komt ook niet in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) M.V. Kamphuis