Home

Centrale Raad van Beroep, 19-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1783, 20/935 PW

Centrale Raad van Beroep, 19-09-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1783, 20/935 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 september 2023
Datum publicatie
6 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1783
Formele relaties
Zaaknummer
20/935 PW

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering van bijstand. Wlz volledig pakket thuis. Bedrag voor eten en drinken. Inkomsten. Afstemming. Appellante maakte in de te beoordelen periode aanspraak op zorg op grond van de Wlz in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt). Appellante ontving van de zorgverlener een bedrag van € 135,- per maand om daarvan eten en drinken te kopen. Zij heeft dit in strijd met haar inlichtingenverplichting niet gemeld aan het college. Dit bedrag moet worden aangemerkt als middel en op de bijstand in mindering worden gebracht. Het college heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de schending van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Het college had namelijk moeten onderzoeken of aanleiding bestaat de bijstand af te stemmen op de situatie van appellante.

Uitspraak

20/935 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2020, 19/3519 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

Datum uitspraak: 19 september 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 januari 2019 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 maart 2017 tot 31 december 2018 herzien. Met een besluit van 24 januari 2019 (besluit 2) heeft het college de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.606,25 bruto van appellante teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft met een besluit van 6 juni 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft de herziening en terugvordering gehandhaafd, maar heeft afgezien van de brutering van de terugvordering. Hierdoor is het teruggevorderde bedrag verlaagd tot een bedrag van € 2.922,75. Het college heeft de kosten voor rechtsbijstand vergoed. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. R.T.A.G. Keller, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van de enkelvoudige kamer op 14 juni 2022. Namens appellante is mr. Keller verschenen, bijgestaan door [gemachtigde] van [naam zorgaanbieder] te [woonplaats] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg. De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek op de zitting geschorst en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. Appellante en het college hebben schriftelijke vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden. Partijen hebben daarna toestemming gegeven het onderzoek op een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

Samenvatting

Het geschil tussen partijen gaat over de herziening en terugvordering van de aan appellante verleende bijstand over de periode van 1 maart 2017 tot 31 december 2018. Appellante maakte in die periode aanspraak op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt). Zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] ( [naam zorgaanbieder] ) leverde deze Wlz-zorg. Appellante ontving tot en met december 2018 van [naam zorgaanbieder] een bedrag van € 135,- per maand om daarvan eten en drinken te kopen. Volgens het college heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door niet aan het college door te geven dat zij dit maandelijkse bedrag ontving. Dit bedrag moet volgens het college worden aangemerkt als middel en op de bijstand in mindering worden gebracht. Appellante is het daar niet mee eens. Hoewel het college dit bedrag als middel op de bijstand in mindering moest brengen, slaagt het hoger beroep. Het college heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de schending van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Het college had moeten onderzoeken of aanleiding bestaat de bijstand af te stemmen op de situatie van appellante.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 17 mei 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft aan appellante bij besluit van 17 juni 2014 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie verleend voor zorgzwaartepakket VG 03. Het in het indicatiebesluit opgenomen zorgzwaartepakket van appellante is na inwerkingtreding van de Wlz met ingang van 1 januari 2015 omgezet in zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en verzorging.

1.2.

[naam zorgaanbieder] levert de aan appellante door CIZ geïndiceerde zorg, in de vorm van een vpt. Appellante huurt van [naam zorgaanbieder] een huis en betaalt hiervoor huur aan [naam zorgaanbieder] . Appellante ontving tot en met december 2018 van [naam zorgaanbieder] als onderdeel van het vpt een bedrag van € 135,- per maand om daarvan onder begeleiding eten en drinken te kopen. Appellante betaalt voor de zorg aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een eigen bijdrage. Met ingang van 1 maart 2017 heeft het CAK de eigen bijdrage vastgesteld op een bedrag van € 160,60 per maand.

1.3.

Naar aanleiding van een vraag van de bewindvoerder van appellante waarom de vergoedingen voor het kopen van eten en drinken van [naam zorgaanbieder] niet op de bijstand van appellante in mindering worden gebracht, heeft een medewerker van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 januari 2019.

1.4.

De onderzoeksresultaten hebben geleid tot de bij het procesverloop weergegeven besluitvorming. Het college heeft aan de herziening en terugvordering ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden omdat zij de maandelijkse bijschrijving van € 135,- niet heeft gemeld. Het college heeft dit bedrag als middel aangemerkt, dat op de bijstand in mindering gebracht en de als gevolg daarvan ten onrechte verleende bijstand van appellante teruggevorderd.

Het oordeel van de rechtbank

Het standpunt van appellante

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

(getekend) A.J. Schaap

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels