Centrale Raad van Beroep, 02-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:401, 22/2220 WIA
Centrale Raad van Beroep, 02-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:401, 22/2220 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 maart 2023
- Datum publicatie
- 8 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:401
- Zaaknummer
- 22/2220 WIA
Inhoudsindicatie
Nu het dragen van gehoorbescherming voor appellant niet mogelijk is, zijn de geselecteerde functies niet voor hem geschikt. Vernietiging uitspraak. Vernietiging besluit. Nieuwe beslissing op bezwaar.
Uitspraak
22/2220 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2022, 20/2967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de Raad het hoger beroep van appellant over zijn WIAuitkering. Aan appellant is een WIA-uitkering toegekend maar appellant vindt dat die uitkering hoger moet zijn.
1.2. Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
1.3. De zitting vond plaats op 19 januari 2023. Namens appellant is mr. Grégoire verschenen. Het Uwv heeft zicht laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.
Totstandkoming van het besluit
2.1. Appellant werkte als directeur voor gemiddeld 39,83 uur per week. Op 27 december 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van een aantal beperkingen die zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant met die beperkingen niet meer geschikt is voor zijn laatst verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 41,54%. Bij besluit van 31 december 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 december 2019 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 41,54% arbeidsongeschikt is.
2.2. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de hoogte van de toegekende WIAuitkering bij besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 december 2019 vastgesteld op 55,99%. Aan het bestreden besluit liggen een rapport en een aangescherpte FML van 1 oktober 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 21 oktober 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd over een besluit van 17 maart 2022 wordt niet besproken, omdat dat besluit niet ter beoordeling voorligt. Het medisch onderzoek van het Uwv is op zorgvuldige wijze verricht. De primaire arts heeft appellant op het spreekuur van 19 december 2019 gezien en onderzocht en het onderzoek in bezwaar is verricht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts is er geen grond om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de door appellant ingebrachte informatie van Adelante en van klinisch arbeidsgeneeskundige audiologie F. Patelski en heeft gemotiveerd te kennen gegeven geen reden te zien om haar standpunt over de beperkingen in de FML van 1 oktober 2020 te wijzigen. Appellant heeft geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarom is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, mede naar aanleiding van de rapporten van Patelski, ruim voldoende gemotiveerd waarom de voor arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
Beoordeling door de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de aan appellant toegekende uitkering juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in zijn beroepsgronden heeft aangevoerd.
5.1. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Echter, anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet alle beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de FML en dat daarom niet vaststaat dat appellant de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies kan verrichten. Hierna bespreekt de Raad de beroepsgronden van appellant en legt de Raad uit hoe hij tot zijn oordeel komt. Tot slot wordt aangegeven welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Versnippering van procedures en finale geschilbeslechting
6.1. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft miskend. De rechtbank heeft namelijk, ondanks een daartoe strekkend verzoek van appellant, nagelaten vier verschillende procedures van appellant over of verband houdende met zijn WIA-uitkering gevoegd te behandelen. De procedure die heeft geleid tot de in deze zaak aangevallen uitspraak was daar één van.
6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is bevoegd met toepassing van art. 8:14, eerste lid, van de Awb zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen, maar zij is daartoe niet gehouden. Het gaat om een procesrechtelijke beslissing, die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak (vergelijk de uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3474). Van een uitzonderingssituatie is geen sprake. Van de vier procedures zagen er twee op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, maar die procedures hadden betrekking op een andere datum in geding (25 december 2021) of over verrekening van bepaalde inkomsten en over proceskosten. De vier procedures zagen dus op verschillende onderwerpen en data in geding en er was geen noodzaak die procedures gevoegd en op één zitting te behandelen. Een verplichting tot voeging volgt evenmin uit artikel 8:41a Awb. Uit de in dit artikel opgenomen verplichting tot finale geschilbeslechting kan niet worden afgeleid dat de bestuursrechter gehouden is alle bij hem aanhangige zaken die mogelijk samenhangen gevoegd te behandelen.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
7.1. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat appellant voorafgaand aan het primaire besluit niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts, maar door een arts van het Uwv. Appellant stelt dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) geen ruimte laat voor het inschakelen van nietverzekeringsartsen en dat voor een zorgvuldige medische beoordeling vereist is dat een betrokkene zowel in de primaire fase als in bezwaar door een geregistreerd verzekeringsarts wordt gezien. Appellant verwijst daarbij in het bijzonder naar artikel 2, eerste lid, van het Sb.
7.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 18 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:99). In die uitspraak heeft de Raad met verwijzing naar eerdere rechtspraak uiteengezet welke uitgangspunten gelden voor de medische beoordeling in bezwaar. De Raad heeft in die uitspraak bevestigd dat het voor een zorgvuldige medische beoordeling niet vereist is dat zowel in de primaire fase als in bezwaar een beoordeling door een geregistreerde verzekeringsarts plaatsvindt. Appellant heeft in dit geval het spreekuur van een arts bezocht. Het medisch rapport van deze arts is beoordeeld en getoetst en voor akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts. Appellant is in bezwaar tijdens de hoorzitting gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In een rapport van 2 november 2021 heeft deze verzekeringsarts overtuigend gemotiveerd waarom geen toegevoegde waarde werd gezien voor het houden van een spreekuur. Daarmee is voldaan aan de uitgangspunten die gelden voor een zorgvuldig medisch onderzoek.
Beperkingen in de FML
8.1. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen in de FML van 1 oktober 2020 zijn onderschat. Onder verwijzing naar met name twee rapporten van Patelski meent appellant dat in de FML meer en verdergaande beperkingen opgenomen hadden moeten worden, waaronder beperkingen op het gebied van het persoonlijk functioneren, een urenbeperking en meer beperkingen als gevolg van zijn gehoorproblematiek.
8.2. Deze beroepsgrond slaagt gedeeltelijk. Appellant is volgens de FML aangewezen op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Hij wordt snel afgeleid door auditieve prikkels en hij kan niet functioneren in een drukke lawaaierige omgeving. Gehoorbescherming is nodig om aan deze beperkingen tegemoet te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat gehoorbescherming mogelijk moet zijn.
8.3. Patelski heeft in zijn rapporten van 12 februari 2022 en 23 maart 2022 gereageerd op de FML van 1 oktober 2020. Uit het rapport van Patelski blijkt niet duidelijk op welke datum zijn bevindingen zien. Omdat Patelski wel heel concreet reageert op de FML van 1 oktober 2020, die geldig is vanaf 19 december 2019, gaat de Raad ervan uit dat de bevindingen van Patelski (ook) zien op de datum in geding. Patelski heeft aangegeven dat appellant vanwege zijn hoortoestellen niet in staat is om gehoorbescherming te dragen. Volgens Patelski kan appellant geen watten of schuimpjes dragen vanwege zijn hoortoestellen en het dragen van kappen of een koptelefoon gaat niet vanwege het rondzingen of fluiten van hoortoestellen als ze worden afgesloten. Het in- en uitdoen van de hoortoestellen bij afwisselend gebruik van gehoorbescherming en hoortoestellen is volgens Patelski onwerkbaar; appellant dient zijn hoortoestellen vrijwel constant te dragen in verband met het verwerken van auditieve informatie door de hersenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat appellant geen gehoorbescherming kan dragen als hij gebruik maakt van zijn hoortoestellen. Naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan appellant als hij dat wenst wel zijn hoortoestellen uitnemen om, vanwege zijn andere beperkingen – snel afgeleid door auditieve prikkels, niet kunnen functioneren in lawaaierige omgeving – gebruik te kunnen maken van gehoorbescherming.
8.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen moeten verzekeringsartsen bij de medische beoordeling rekening houden met de gebreken die iemand ondervindt, maar ook met de medische oplossingen die iemand in staat stellen die gebreken te overwinnen.1 In die situatie moest daarom bij het opstellen van de FML worden uitgegaan van een ingeschakeld cochleair implantaat en kon van betrokkene niet worden verlangd dat cochleair implantaat tijdens haar werkzaamheden uit te schakelen. Om diezelfde reden oordeelt de Raad dat het Uwv in het geval van appellant in de FML had moeten uitgaan van ingeschakelde hoortoestellen. Het gevolg daarvan is dat het dragen van gehoorbescherming voor appellant niet mogelijk is en dat de FML op dit punt dus onjuist is. De rechtbank heeft dit miskend. Wat dit betekent voor de geselecteerde functies en het bestreden besluit zal de Raad hierna behandelen.
8.5. De Raad ziet, anders dan appellant, geen aanleiding voor het opnemen van meer of andere beperkingen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking omdat in de FML al ruimschoots rekening is gehouden met de gehoorproblemen van appellant. Uitgaande van die beperkingen hoeft appellant minder moeite te doen om iets te horen of om geluid te filteren. Van energieverlies of behoefte aan extra recuperatie zal dan geen sprake zijn. Ook uit het dagverhaal van appellant blijkt niet van een structureel verhoogde slaapbehoefte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medisch objectiveerbare onderbouwing is voor het aannemen van beperkingen op het gebied van vasthouden en verdelen van aandacht. Er is geen medisch – bijvoorbeeld neuropsychologisch – onderzoek waaruit de door appellant geclaimde cognitieve klachten blijken. Bij het onderzoek door de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren geen cognitieve defecten waarneembaar. Tot slot geeft ook het dagverhaal van appellant geen aanleiding om wat betreft vasthouden en verdelen van aandacht beperkingen ten opzichte van de normaalwaarde aan te nemen.
Geselecteerde functies
8.6. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten, onder meer omdat het dragen van gehoorbescherming voor hem onmogelijk is.
8.7. Deze beroepsgrond slaagt. Zoals in 8.4 is overwogen had de FML, naast andere audiologische beperkingen, moeten vermelden dat appellant geen gehoorbescherming kan dragen omdat hij is aangewezen op het vrijwel voortdurend gebruik van hoortoestellen. In de geselecteerde functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171, functienummer 3453.0000.001) is gehoorbescherming op bepaalde plekken verplicht. Omdat appellant geen gehoorbescherming kan dragen, is deze functie voor hem niet geschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de functies assemblage medewerker metaalwaren (SBC-code 264140, functienummer 3592.0128.007) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130, functienummer 6262.0000.022) onderbouwd met als motivering dat appellant gehoorbescherming kan dragen. Kennelijk vindt de arbeidsdeskundige het dragen van gehoorbescherming voor appellant essentieel in deze functies. Nu het dragen van gehoorbescherming voor appellant niet mogelijk is, zijn deze functies niet voor hem geschikt.
Conclusie en gevolgen
9. Het hoger beroep slaagt. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het Uwv opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 31 december 2019 te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bepaalt de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
10. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op €2.092,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en ½ punt voor het bijwonen van de nadere zitting à € 837,- per punt) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 837,- per punt). Ook bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant heeft gemaakt voor de door hem ingeschakelde medisch deskundige, tot een bedrag van € 1651,65 (inclusief omzetbelasting). Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoeden.
Beslissing
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2020 gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 oktober 2020;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 5418,15;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) O.N. Haafkes
Bijlage regelgeving
Awb
Artikel 8:14 Awb:
1. De bestuursrechter kan zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling voegen en de behandeling van gevoegde zaken splitsen.
2. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting.
Artikel 8:41a Awb:
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Sb
Artikel 2:
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.