Home

Centrale Raad van Beroep, 11-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:669, 20/848 PW

Centrale Raad van Beroep, 11-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:669, 20/848 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 april 2023
Datum publicatie
17 april 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:669
Formele relaties
Zaaknummer
20/848 PW

Inhoudsindicatie

AIO-aanvulling ten onrechte ingetrokken. Geen schending inlichtingenverplichting. De Svb heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellanten de inlichtingenverplichting in de te beoordelen periode hebben geschonden door geen melding te maken van een erfenis of van het bezit van onroerende zaken. Ook hoefden appellanten in dit geval niet te begrijpen dat zij nog steeds eerder gestelde vragen moesten beantwoorden. Dit betekent dat een deugdelijke grondslag ontbreekt voor de intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten.

Uitspraak

20/848 PW, 22/1404 PW en 22/1406 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2020, 19/2899 (aangevallen uitspraak 1) en 24 maart 2022, 19/5792 (aangevallen uitspraak 2) en 21/2631 (aangevallen uitspraak 3) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

de erven van [appellant] (appellant), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] , en [appellante] (appellante), te [woonplaats] (tezamen ook: appellanten)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 11 april 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

De Svb heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen en mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante en appellant, die op 26 december 2021 is overleden, ontvingen sinds 5 september 1997, in aanvulling op het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, met onderbrekingen, een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).

1.2.

In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende AIO-aanvulling is de Svb een onderzoek gestart naar verblijf en vermogen van appellanten buiten Nederland. In dat kader hebben medewerkers van de Svb op 25 mei 2016 een huisbezoek afgelegd. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers met appellanten het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” doorgenomen en ingevuld. Appellanten hebben op het formulier vermeld dat zij in 2015 ruim vier maanden in Turkije hebben verbleven op het adres van een (schoon)zus. Verder hebben zij verklaard dat appellant, na het overlijden van zijn ouders, samen met zijn broers en zussen, negen personen in totaal, eigenaar is geworden van een oud en vervallen pand in [gemeente] maar dat hiervan geen adres bekend is. Appellanten hebben tevens hun Turkse identiteitsnummers, ook genoemd TC Kimliknummers (identiteitsnummers), aan de Svb verstrekt.

1.3.

Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 8 september 2016 beëindigd wegens een verblijf in het buitenland langer dan 13 weken.

1.4.

Op verzoek van de Svb heeft de Attaché voor Sociale Zaken (attaché) te Ankara een onderzoek ingesteld naar het bezit van onroerende zaken. De attaché heeft op 26 juli 2016 onderzoek via internet gedaan. Daaruit is gebleken dat bij de afdeling onroerend goed belasting van [gemeente] op naam van appellante een perceel grond staat geregistreerd. Omdat deze afdeling noch het kadaster van [gemeente] medewerking wilde verlenen om meer informatie te verstrekken heeft de attaché de Svb geadviseerd appellanten te verzoeken een schriftelijke verklaring van het kadaster te [gemeente] over te leggen, waarin wordt verklaard welke onroerende zaken in de afgelopen vijf jaar op hun namen staan geregistreerd.

1.5.

In een brief van 6 oktober 2016 heeft de Svb appellanten verzocht een schriftelijke verklaring van het Turkse kadaster van de gemeente [gemeente] (kadaster) in te leveren waarin wordt aangegeven welke onroerende zaken op naam van appellante staan geregistreerd. Deze verklaring moet minimaal de gegevens over de afgelopen vijf jaar bevatten. Tevens heeft de Svb verzocht een verklaring over de erfenis van de vader van appellant in te leveren. Een dochter van appellanten heeft in een door de Svb op 17 oktober 2016 ontvangen brief gezegd dat appellanten geprobeerd hebben bij het kadaster gegevens op te vragen, maar dat dit op dat moment onmogelijk was. Daarna heeft de dochter van appellanten nog een paar keer telefonisch gesproken met de Svb en onder meer verteld dat appellanten weer een AIO-aanvulling wilden aanvragen. Appellanten hebben geen verklaringen ingeleverd.

1.6.

Appellanten hebben vervolgens een op 4 december 2017 ondertekende aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend. Zij hebben op het aanvraagformulier vermeld dat zij geen onroerende zaken in het buitenland bezitten.

1.7.

In een brief van 19 december 2017 heeft de Svb aan appellanten geschreven dat uit internetonderzoek naar voren komt dat zij mogelijk eigenaar of mede-eigenaar zijn van een woning of een stuk grond in [gemeente] . In deze brief heeft de Svb appellanten verzocht voor 27 februari 2018 een opgave van het kadaster over te leggen waaruit blijkt of appellanten wel of niet (mede-)eigenaar zijn van een woning of een stuk grond in Turkije. Deze opgave kunnen appellanten zelf opvragen bij het kadaster en moet ten minste informatie over de laatste vijf jaar bevatten. De Svb heeft appellanten ook aangeboden om namens hen deze gegevens bij het kadaster op te vragen. Als appellanten gebruik willen maken van dit aanbod verzoekt de Svb hen een ondertekende machtiging in te leveren zodat de Svb de gevraagde gegevens namens hen bij het kadaster kan opvragen. Appellanten hebben de gevraagde gegevens noch een ondertekende machtiging ingeleverd.

1.8.

Bij besluit van 19 april 2018 heeft de Svb aan appellanten met ingang van 23 november 2017 een AIO-aanvulling toegekend.

1.9.

In een brief van 31 juli 2018 heeft de Svb appellanten verzocht de bij de brief van 19 december 2017 gevraagde gegevens voor 28 augustus 2018 in te leveren. Daarbij is appellanten de mogelijkheid geboden alsnog gebruik te maken van een machtiging. Appellanten hebben de gevraagde gegevens noch een ondertekende machtiging ingeleverd.

1.10.

Bij besluit van 6 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2019 (bestreden besluit 1), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 1 december 2018 opgeschort. Daarbij is een hersteltermijn geboden om de bij de brief van 19 december 2017 gevraagde gegevens voor 3 januari 2019 in te leveren.

1.11.

Op 6 mei 2019 hebben appellanten weer een nieuwe aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend. Daarbij hebben appellanten weer verklaard dat zij geen onroerende zaken in het buitenland bezitten.

1.12.

Bij besluit van 5 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2019, heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 1 december 2018 ingetrokken omdat appellanten de gevraagde gegevens niet hebben ingeleverd.

1.13.

Bij brief van 17 september 2019 hebben appellanten diverse gegevens, waaronder een verklaring van de gemeente [gemeente] en een Turkse akte van eigendom, Tapu Senedi, ingeleverd. Volgens appellanten blijkt hieruit dat appellante geen middelen heeft en aanspraak bestaat op een AIO-aanvulling.

1.14.

In een brief van 14 februari 2020 heeft de Svb, voor zover hier van belang, opgemerkt dat appellanten tijdens het huisbezoek op 25 mei 2016 hebben verklaard dat appellant, zijn broer en zijn zussen gezamenlijk een pand van hun overleden ouders in bezit hebben en dat er negen eigenaren zijn. De Svb heeft verzocht diverse vragen over de erfenis van appellant te beantwoorden en bewijsstukken daarvan voor 16 maart 2020 in te leveren. De Svb heeft onder meer gevraagd op welke datum de ouders zijn overleden, op welke datum appellant het pand heeft geërfd, wat de waarde hiervan was, of en wanneer de erfenis is verdeeld en wat het erfdeel van appellant daarin is. Daarbij heeft de Svb appellanten opnieuw aangeboden om met een machtiging namens hen de benodigde gegevens bij het kadaster op te vragen. Over de in 1.13 genoemde door appellanten overgelegde bewijsstukken heeft de Svb meegedeeld dat de Svb er, gelet op die stukken, van uitgaat dat appellante vanaf 2011 geen grond in [gemeente] bezit. Appellanten hebben de gevraagde gegevens niet ingeleverd en ook geen machtiging aan de Svb gegeven.

1.15.

Bij besluit van 21 juli 2020 heeft de Svb de aanvraag om AIO-aanvulling van 6 mei 2019 afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden doordat zij de gevraagde gegevens niet hebben ingeleverd. Als gevolg hiervan kan het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld.

1.16.

Op 13 augustus 2020 hebben appellanten een verklaring van het kadaster van 20 juli 2020 naar de Svb gezonden. De Svb heeft deze verklaring voorgelegd aan de attaché. In een brief van 26 augustus 2020 schrijft de Svb dat de attaché heeft meegedeeld dat bij het kadaster in Turkije op dat moment geen onroerende zaken geregistreerd staan op naam van appellanten. Vervolgens hebben appellanten op 13 oktober 2020 een verklaring van het kadaster van 5 oktober 2020 ingeleverd. Daarbij hebben zij aangegeven dat ook hieruit blijkt dat geen onroerende zaken op naam van appellant zijn aangetroffen. De Svb heeft opnieuw navraag gedaan bij de attaché. Een medewerker van het kadaster heeft verklaard dat appellant op 24 februari 2021 geen onroerende zaken in Turkije had. Informatie over het verleden heeft de attaché niet gekregen.

1.17.

De Svb heeft bij besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit 2) het besluit van 21 juli 2020, na bezwaar, gehandhaafd.

1.18.

Bij afzonderlijk besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit 3) is de Svb teruggekomen van het besluit van 2 oktober 2019. Daarbij heeft de Svb de grondslag van de intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van 1 december 2018 gewijzigd in artikel 54, derde lid, van de PW. Die intrekking heeft de Svb nu gebaseerd op het standpunt dat appellanten de gevraagde gegevens niet hebben ingeleverd zodat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld. De verklaring van 20 juli 2020 bewijst alleen dat appellant op dat moment geen onroerende zaken op zijn naam had staan in Turkije, maar zegt niets over het verleden. De door appellanten overgelegde verklaringen zeggen dan ook niets over het verleden en de onroerende zaken die appellant mogelijk in zijn bezit heeft gehad.

2.1.

Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

2.2.

Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.

2.3.

Bij aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd, wat betreft aangevallen uitspraak 2 alleen voor zover het beroep ongegrond is verklaard.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Procesbelang bij het hoger beroep over de opschorting

4.1.

Appellanten hebben voldoende procesbelang bij een beoordeling van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1.

4.1.1.

De Svb heeft tijdens de zitting de vraag opgeworpen of appellanten nog procesbelang hadden. Dit omdat de Svb de intrekking met ingang van 1 december 2018 niet langer op artikel 54, vierde lid, van de PW baseert, maar op artikel 54, derde lid, van de PW (bestreden besluit 3), zodat aan de opschorting geen betekenis meer toekomt.

4.1.2.

Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat hun procesbelang is gelegen in het feit dat zij hebben verzocht om een vergoeding van de kosten in bezwaar.

4.1.3.

Het standpunt van appellanten is juist. De beoordeling van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten maakt een beoordeling van de rechtmatigheid van bestreden besluit 1 nodig. Beoordeling van het hoger beroep tegen dat besluit kan dus voor hen feitelijke betekenis hebben. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zin geoordeeld.1

Niet bevoegd tot opschorting van de AIO-aanvulling

4.2.

Appellanten hebben aangevoerd dat de Svb bij besluit van 6 december 2018 ten onrechte tot opschorting is overgegaan. Ter beoordeling ligt daarom voor de vraag of bestreden besluit 1, waarbij de opschorting met ingang van 1 december 2018 is gehandhaafd, rechtmatig is. Bij die beoordeling is het volgende van betekenis.

4.2.1.

Uit artikel 54, eerste lid, van de PW volgt dat de Svb, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op AIO-aanvulling voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Ingevolge het tweede lid moet de Svb mededeling van de opschorting aan de belanghebbende doen en hem uitnodigen binnen een te stellen termijn het verzuim te herstellen.

4.3.

De beroepsgrond dat de Svb ten onrechte het recht op AIO-aanvulling van appellanten heeft opgeschort slaagt. Dit oordeel berust op het volgende.

4.3.1.

Bij brief van 31 juli 2018 heeft de Svb appellanten verzocht de in de brief van 19 december 2017 gevraagde verklaring van het kadaster voor 28 augustus 2018 in te leveren. Appellanten hebben die verklaring niet ingeleverd. De Svb heeft hieraan geen gevolgen verbonden maar de AIO-aanvulling van appellanten, die na de brief van 19 december 2017 is toegekend, ook na 28 augustus 2018 ongewijzigd gehandhaafd. Niet gebleken is dat de Svb appellanten heeft verzocht specifieke gegevens of bewijsstukken alsnog in te leveren en ook niet dat appellanten een hersteltermijn is geboden om gegevens voor 1 december 2018 in te leveren. Pas bij het opschortingsbesluit heeft de Svb aan appellanten duidelijk gemaakt welke specifieke gegevens of bewijsstukken zij moesten verstrekken en binnen welke termijn dit diende te gebeuren. Onder de gegeven omstandigheden waren appellanten op 1 december 2018 niet in verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW. De Svb was daarom niet bevoegd tot opschorting met ingang van 1 december 2018 over te gaan.

4.4.

Wat in 4.3 is overwogen betekent dat bestreden besluit 1 niet in stand kan blijven. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Daarom kan aangevallen uitspraak 1 ook niet in stand blijven. De Raad zal in plaats van de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 6 december 2018 herroepen.

Intrekking AIO-aanvulling met ingang van 1 december 2018

4.5.

De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 december 2018, de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken, tot en met 5 juni 2019, de datum van het intrekkingsbesluit.

4.6.

Tijdens de zitting heeft de Svb meegedeeld dat aan de intrekking van de AIO-aanvulling enkel nog ten grondslag ligt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, doordat zij onvoldoende informatie hebben verschaft over het door appellant geërfde pand waarover appellanten tijdens het huisbezoek op 25 mei 2016 hebben gesproken. Hierdoor kan het recht op een AIO-aanvulling niet worden vastgesteld. De Svb heeft tijdens de zitting verwezen naar de bij brief van 14 februari 2020 bij appellanten opgevraagde en niet verkregen gegevens. De door appellanten overgelegde verklaringen van het kadaster zijn onvoldoende om het recht te kunnen vaststellen omdat niet duidelijk is wanneer appellant de erfenis heeft gekregen, wat de waarde hiervan was en of de erfenis al dan niet is afgewikkeld.

4.7.

Intrekking van bijstand, en dus ook van een AIO-aanvulling, is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.

4.8.

Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De Svb was sinds mei 2016 op de hoogte van de erfenis en uit de door appellanten ingeleverde verklaringen van het kadaster blijkt dat op naam van appellant geen onroerende zaken in Turkije staan geregistreerd. Deze beroepsgrond slaagt.

4.8.1.

De inlichtingenverplichting staat in artikel 17, eerste lid van de PW. Het houdt in dat een belanghebbende de bijstandverlenende instantie moet informeren over alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, in dit geval: de AIO-aanvulling. In het tweede lid is de medewerkingsverplichting geregeld. Die houdt in dat de belanghebbende desgevraagd alle medewerking verleent aan, in dit geval, de SVB die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de PW.

4.8.2.

Volgens de Svb hebben appellanten de Svb niet ingelicht over de erfenis van appellant. Maar dit is niet juist, want zij hebben tijdens het huisbezoek in mei 2016 meegedeeld dat appellant een (deel van) een huis heeft geërfd. In de te beoordelen periode was de Svb dus al op de hoogte van de erfenis van appellant. Deze erfenis heeft verder niet in de weg gestaan aan de toekenning van een AIO-aanvulling op de nadien ingediende aanvraag eind 2017.

4.8.3.

Appellanten hebben de Svb bij deze nadien en ruim voor de te beoordelen periode ingediende aanvraag om een AIO-aanvulling meegedeeld dat zij op dat moment geen onroerende zaken in het buitenland bezitten. De Svb heeft deze aanvraag eind 2017 toegekend. Ook in de te beoordelen periode na de opschorting van het recht op AIO-aanvulling hebben appellanten bij hun aanvraag om een AIO-aanvulling in mei 2019 verklaard dat zij geen onroerende zaken in het buitenland bezitten. Uit de door appellanten overgelegde verklaringen van het kadaster van 20 juli 2020 en 5 oktober 2020 en uit de navraag van de attaché op 25 augustus 2020 en 24 februari 2021 blijkt dat bij het kadaster op die momenten geen onroerende zaken staan geregistreerd op naam van appellante respectievelijk appellant. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat appellanten in de te beoordelen periode beschikten over onroerende zaken in Turkije.

4.8.4.

De Svb heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat appellanten de inlichtingenverplichting in de te beoordelen periode hebben geschonden door geen melding te maken van een erfenis of van het bezit van onroerende zaken.

4.8.5.

Het standpunt van de Svb dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door de bij brief van 14 februari 2020 gestelde vragen over de erfenis van appellant niet te beantwoorden, is niet juist. De Svb heeft in diezelfde brief namelijk ook gevraagd om bewijsstukken die de verklaring van appellant over de erfenis onderbouwen en aangeboden dat de Svb de benodigde gegevens ook namens hen kan opvragen bij het kadaster. Appellanten hebben daarna zelf informatie opgevraagd bij het kadaster en de in 4.8.3 genoemde verklaringen van het kadaster overgelegd. De Svb heeft na deze door appellanten overgelegde verklaringen van het kadaster geen vragen meer gesteld over de erfenis, maar opnieuw aangeboden om namens appellanten met een machtiging bij het kadaster na te gaan of in het verleden onroerende zaken op naam van appellanten hebben gestaan. Door deze handelwijze hoefden appellanten niet te begrijpen dat zij nog steeds de eerder gestelde vragen moesten beantwoorden. Het had op de weg van de Svb gelegen om hen duidelijk te maken wat nog van hen werd verwacht.

4.8.6.

De Svb heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat appellanten in de te beoordelen periode de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Dit betekent dat een deugdelijke grondslag ontbreekt voor de intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten over de periode vanaf 1 december 2018. Daarom kan de intrekking niet in stand kan blijven. Bestreden besluit 3 is dus niet zorgvuldig voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering.

4.9.

Uit 4.5 tot en met 4.8.6 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, slaagt en dat die moet worden vernietigd. De Raad zal in plaats van de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 5 juni 2019 herroepen.

Aanvraag van 24 april 2019

4.10.

Wat in 4.9 is overwogen brengt mee dat aan de aanvraag van 6 mei 2019 de grondslag is komen te ontvallen. Achteraf moet namelijk worden vastgesteld dat appellanten geen nieuwe aanvraag om AIO-aanvulling hadden hoeven doen. Dit betekent dat ook aan bestreden besluit 2 de grondslag is komen te ontvallen, zodat ook het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 3 slaagt. Ook deze uitspraak wordt daarom vernietigd. De Raad zal in plaats van de rechtbank het beroep gegrond verklaren, bestreden besluit 2 vernietigen en het besluit van 21 juli 2020 herroepen.

Wettelijke rente

4.11.

Het verzoek van appellanten om de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking. De Svb dient bij de als gevolg van deze uitspraak te verrichten nabetaling over de periode vanaf 1 december 2018, zijnde de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken, het bedrag van deze rente vast te stellen en uit te betalen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de vaste rechtspraak.2

Proceskosten

5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de kosten van appellanten. Deze worden begroot op € 3.582,- in bezwaar (6 punten), op € 5.022,- in beroep (6 punten) en op € 3.348,- in hoger beroep (4 punten), in totaal € 11.952,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

In zaak 20/848 PW (opschorting):

-

vernietigt aangevallen uitspraak 1 van 20 januari 2020;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 17 mei 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

herroept het besluit van 6 december 2018;

In zaak 22/1406 PW (intrekking):

-

vernietigt aangevallen uitspraak 2 van 24 maart 2022, voor zover aangevochten;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 10 mei 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

herroept het besluit van 5 juni 2019;

In zaak 22/1404 PW (aanvraag):

-

vernietigt aangevallen uitspraak 3 van 24 maart 2022;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 10 mei 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

herroept het besluit van 21 juli 2020;

Proceskosten en schadevergoeding:

-

veroordeelt de Svb tot vergoeding aan appellanten van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 4.11 vermeld;

-

veroordeelt de Svb in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 11.952,-;

-

bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 533,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en K.M.P. Jacobs en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.

(getekend) G.M.G. Hink

(getekend) B. van Dijk