Centrale Raad van Beroep, 21-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1141, 23/529 PW
Centrale Raad van Beroep, 21-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1141, 23/529 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 mei 2024
- Datum publicatie
- 21 juni 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1141
- Zaaknummer
- 23/529 PW
Inhoudsindicatie
Verzoek om herziening uitspraak Raad. Geen ruimte voor beoordeling evidente onredelijkheid. Het arrest in de strafrechtelijke procedure kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Dit arrest is immers gewezen niet vóór, maar na de uitspraak van de Raad waarvan herziening is verzocht. In de procedure over herziening van de uitspraak van de bestuursrechter bestaat geen ruimte voor de beoordeling van de vraag of het evident onredelijk is dat het bestuursorgaan de door die uitspraak eerder in stand gelaten besluitvorming, zal kunnen handhaven.
Uitspraak
23/529 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022, 20/1526 PW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoeker heeft aangevoerd dat het handhaven van de besluitvorming evident onredelijk is. Volgens hem is evidente onredelijkheid een omstandigheid die moet worden meegewogen bij de beoordeling van een verzoek om herziening van een uitspraak. De Raad deelt het standpunt van verzoeker niet en wijst het verzoek af.
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. M.C.J. Schoenmakers, advocaat, bij brief van 23 januari 2023 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:290.
Het college heeft een reactie ingediend.
Met een brief van 28 februari 2023 heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van verzoeker gesteld.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 januari 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Slegers.
OVERWEGINGEN
1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van 15 februari 2022.
2. Bij de uitspraak van 15 februari 2022, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hiertoe heeft de Raad geoordeeld dat het college het verzoek om herziening van het besluit van 30 maart 2018 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht heeft afgewezen. Niet in geschil was dat zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voordeden als bedoeld in die bepaling. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de afwijzing van het herzieningsverzoek van het besluit van 30 maart 2018 evident onredelijk is. De Raad heeft daarover overwogen dat met wat verzoeker heeft aangevoerd hij in feite beoogde een nieuwe discussie over de juistheid van het besluit van 30 maart 2018 te voeren en dat daarvoor in die procedure geen plaats was, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verzoeker heeft geen belangen gesteld die nopen tot het oordeel dat de weigering van het college om terug te komen van het besluit van 30 maart 2018 evident onredelijk is.
3. Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening van de uitspraak van 15 februari 2022 een beroep gedaan op zijn vrijspraak in de strafrechtelijke procedure omtrent witwassen, blijkend uit het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 september 2022 (arrest). In dit arrest is verzoeker vrijgesproken van witwassen van een bedrag van € 169.000,-. Volgens verzoeker blijkt uit het arrest dat dit bedrag een lening betrof. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat het handhaven van de besluitvorming evident onredelijk is. Volgens verzoeker is de evidente onredelijkheid een omstandigheid die moet worden meegewogen bij de beoordeling van een verzoek om herziening van een uitspraak.
Het oordeel van de Raad
Hoe moet een verzoek om herziening van een rechterlijke uitspraak worden getoetst?
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het arrest kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Dit arrest is immers gewezen niet vóór, maar na de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022 waarvan herziening is verzocht.
Ook blijkt uit de inhoud van het arrest niet van feiten, daterend van vóór de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022, die achteraf anders blijken te zijn dan de feiten die al bekend waren vóór de uitspraak van 15 februari 2022. Verzoeker stelde zich immers al voor de uitspraak van 15 februari 2022 van de Raad op het standpunt dat het bij hem aangetroffen bedrag voortvloeide uit een geldlening. Dit betreft dan ook geen nieuw feit in de zin van artikel 8:119 van de Awb.
Uit 4.2.1 en 4.2.2 volgt dat verzoeker in zijn verzoek geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
In de procedure over herziening van de uitspraak van de bestuursrechter bestaat – anders dan verzoeker wil – bij afwezigheid van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb geen ruimte voor de beoordeling van de vraag of het evident onredelijk is dat het bestuursorgaan de door die uitspraak eerder in stand gelaten besluitvorming, zal kunnen handhaven. De evidente onredelijkheid van het handhaven van de besluitvorming is immers geen omstandigheid die blijkens die bepaling onderdeel uitmaakt van het beoordelingskader van een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.