Centrale Raad van Beroep, 18-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1255, 22/2169 PW
Centrale Raad van Beroep, 18-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1255, 22/2169 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 juni 2024
- Datum publicatie
- 2 juli 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1255
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2023:12991
- Zaaknummer
- 22/2169 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijstand. Schending medewerkingsverplichting. Weigering huisbezoek. Appellant heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Aan het vereiste van ‘informed consent’ hoefde niet te worden voldaan, omdat dit alleen geldt als daadwerkelijk een woning is binnengetreden. Wel brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat een belanghebbende zoveel als mogelijk en nodig moet worden gewezen op de mogelijke negatieve gevolgen van het niet meewerken. Appellant moest uit het verloop van het gesprek redelijkerwijs duidelijk zijn dat de weigering van een huisbezoek afwijzing van zijn aanvraag tot gevolg zou kunnen hebben, te meer nu het college een eerdere aanvraag om bijstand van appellant ook had afgewezen om deze reden.
Uitspraak
22/2169 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2022, 22/97 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijstand, omdat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden door een huisbezoek te weigeren. Het vereiste van ‘informed consent’ speelt in deze zaak geen rol omdat de waarborgen van dit leerstuk, dat het huisrecht beschermt, alleen gelden als daadwerkelijk een woning is binnengetreden. Nu appellant in het gesprek met de sociaal rechercheurs gemotiveerd heeft aangegeven dat hij niet wilde meewerken aan een huisbezoek, is niet binnengetreden in de woning. Dit laat onverlet dat het zorgvuldigheidsbeginsel met zich brengt dat een belanghebbende zoveel als mogelijk moet worden gewezen op de mogelijke negatieve gevolgen van het weigeren van een huisbezoek. In dit geval moest appellant uit het verloop van het gesprek redelijkerwijs duidelijk zijn dat de weigering van een huisbezoek afwijzing van zijn aanvraag tot gevolg zou kunnen hebben. Dat geldt des te meer nu het college een eerdere aanvraag om bijstand van appellant een paar maanden daarvoor ook had afgewezen, omdat appellant niet wilde meewerken aan een huisbezoek. Er was tot slot geen zwaarwegend belang dat de weigering van het huisbezoek rechtvaardigde. Het hoger beroep slaagt niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J.P. Toonen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Toonen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Driel.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek nogmaals gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 28 januari 2021 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond toen in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een adres in [woonplaats] (opgegeven adres). Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 8 maart 2021 afgewezen, omdat appellant niet wilde meewerken aan een huisbezoek aan het opgegeven adres. De aanleiding voor dit huisbezoek was de twijfel die bestond over de woonsituatie van appellant. Hij zou mogelijk een gezamenlijke huishouding voeren met een ander (X).
Op 5 juli 2021 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande op het opgegeven adres. Op 29 juli 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden, waar appellant samen met X is verschenen.
De sociale recherche heeft appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 19 augustus 2021. X heeft dit gesprek kort voor aanvang namens appellant afgezegd, omdat appellant last had van een paniekaanval. De sociale recherche heeft appellant vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 26 augustus 2021. Appellant is toen wel verschenen. Tijdens dit gesprek heeft een sociaal rechercheur appellant toestemming gevraagd om aansluitend aan het gesprek een huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. Appellant heeft laten weten dat liever niet te willen. De sociaal rechercheur heeft appellant daarop laten weten dat als hij een huisbezoek weigert, het heel moeilijk wordt om het recht op bijstand vast te stellen en dat de weigering gevolgen kan hebben voor de bijstandsaanvraag.
Met een besluit van 2 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij het college is het vermoeden gerezen dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met X. Appellant heeft zijn woonsituatie niet willen ophelderen door medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Daardoor is er onvoldoende inzicht in de woon- en leefsituatie van appellant en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het college bij het bestreden besluit het beginsel van ‘informed consent’ niet in acht heeft genomen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de gevolgen van een weigering om toestemming voor het huisbezoek te verlenen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij in verband daarmee een zwaarwegend belang had om de toestemming te weigeren. Deze beroepsgronden worden hierna besproken.