Centrale Raad van Beroep, 09-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1922, 22/1953 ZW-T
Centrale Raad van Beroep, 09-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1922, 22/1953 ZW-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2024
- Datum publicatie
- 17 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1922
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:2628, Overig
- Zaaknummer
- 22/1953 ZW-T
Inhoudsindicatie
Beeindiging ZW-uitkering van appellante per 11 oktober 2020. De Raad volgt het oordeel van de door hem geraadpleegde onafhankelijk deskundige en oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Opdracht aan het Uwv om dit gebrek te herstellen. Termijn acht weken.
Uitspraak
22/1953 ZW-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 12 mei 2022, 21/2144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 11 oktober 2020 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt het oordeel van de door hem geraadpleegde onafhankelijk deskundige en oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De Raad geeft het Uwv de opdracht dit gebrek te herstellen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 mei 2023. Appellante is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft psychiater dr. J.J.D. Tilanus als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 29 augustus 2023 een rapport uitgebracht. Het Uwv heeft in reactie daarop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2023 ingediend. De deskundige heeft op 13 december 2023 desgevraagd nader gerapporteerd. Appellante heeft vervolgens een zienswijze ingediend en nadere medische stukken overgelegd. Het Uwv heeft middels rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2024 en 5 februari 2024 gereageerd op het nadere rapport van de deskundige en op de door appellante overgelegde stukken.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als accounthandler large corporate broking voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 12 september 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het dienstverband is op 9 oktober 2019 van rechtswege geëindigd. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Met een besluit van 25 augustus 2020 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 11 oktober 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Met een besluit van 9 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2020 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de gestelde klachten, waaronder zowel de (met de buikwandoperatie samenhangende) fysieke als de psychische klachten, en hebben de medische informatie die ten tijde het onderzoek beschikbaar was bij hun beoordeling betrokken. Van een situatie waarin het noodzakelijk was nadere informatie op te vragen is de rechtbank niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts nog niet in behandeling was bij een psycholoog en ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet meer onder behandeling was van een psycholoog. In de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen, omdat hieruit niet blijkt dat op de datum in geding meer beperkingen te objectiveren waren als gevolg van ziekte of gebrek dan door de artsen van het Uwv aangenomen. Omdat er geen andersluidende medische informatie over de datum in geding is ingebracht is er onvoldoende grond om te twijfelen aan het standpunt dat de klachten en symptomen die (mogelijk) kunnen worden toegeschreven aan een ernstige depressie en/of posttraumatische stressstoornis (PTSS) zich pas later – na datum in geding – hebben geopenbaard. De rechtbank gaat daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 19 augustus 2020. De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld, ook ten tijde van het spreekuur van de verzekeringsarts al sprake was van een matige tot ernstige depressie. Volgens appellante worden de psychische klachten versterkt door haar fysieke klachten en heeft zich binnen drie maanden na het spreekuur van de verzekeringsarts een verslechtering in de medische situatie voorgedaan. Hierdoor was zij op de datum in geding meer beperkt dan is neergelegd in de FML. Appellante heeft hiertoe verwezen naar het onderzoek van de behandelend psycholoog van 4mb van 12 november 2020. Volgens appellante heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom zij de omschrijving van die psycholoog onvoldoende acht. Appellante heeft er hierbij op gewezen dat zij de behandeling door de psycholoog heeft moeten stopzetten door een gebrek aan energie en vervolgens pas in januari 2022 weer terecht kon. Vanwege de ernst van de problematiek is zij echter verwezen naar een specialistische behandeling bij de GGZ. In de tussentijd heeft zij tweewekelijkse gesprekken met een psycholoog. Appellante heeft hierover aanvullende informatie van de huisarts en psycholoog P. Korevaar overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.