Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2628, AWB- 21_2144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2628, AWB- 21_2144

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 mei 2022
Datum publicatie
19 mei 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2628
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 21_2144

Inhoudsindicatie

ZW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/2144 ZW

gemachtigde: mr. R. Kaya,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling beslist dat eiseres vanaf 11 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

In het besluit van 9 april 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 april 2022.

Hierbij waren aanwezig eiseres, mr. T.M.J. Oosterhuis als vervangster (en kantoorgenote) van haar gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres is op detachteringsbasis werkzaam geweest als [naam functie] . Haar dienstverband liep tot 10 oktober 2019. Voor dat werk is zij op 12 september 2019 uitgevallen vanwege klachten geduid bij overspanning.

Het UWV heeft eiseres bij besluit van 24 oktober 2019 met ingang van 10 oktober 2019 een ZW-uitkering toegekend.

Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZWuitkering beëindigd met ingang van 11 oktober 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 11 oktober 2020.

3. Wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.

Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:

- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én

- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).

De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

4. Toetsingskader

Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.

5. Medische beoordeling

Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

5.1

Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiseres gesproken op het spreekuur van 19 augustus 2020 en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts ziet op dat moment een 21-jarige vrouw die wacht op psychologische behandeling in Nederland nadat zij 4 tot 5 gesprekken in België met een psycholoog heeft gehad.

Eiseres is in de nacht regelmatig wakker, piekert veel over lichamelijke klachten, school en de financiële situatie, heeft paniekaanvallen tijdens het autorijden en ervaart eenzaamheid, prikkelbaarheid, moet snel huilen en heeft een moedeloos en nutteloos gevoel. Ondanks een ervaren gebrek aan motivatie is zij in staat haar ADL zelfstandig uit te voeren, een boodschap te halen en onderhoudt zij sociaal contact. Haar dag- en nachtritme is volgens de verzekeringsarts in tact. Daarnaast heeft eiseres klachten van de buik bij status na een buikwandcorrectie met pijnklachten bij onder andere buigen en tillen.

De verzekeringsarts acht eiseres beperkt voor stresserende factoren in persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Er gelden beperkingen voor drukverhogende houdingen of handelingen op de buikregio. Voor de buikklachten verwacht [naam verzekeringsarts 1] nog verder herstel en voor de psychische klachten ziet zij ook na de start van de behandeling een afname optreden.

De verzekeringsarts acht de klachten en belemmeringen passend bij de onderliggende problematiek en stelt dat er sprake is van ziekte waaruit de beperkingen voortkomen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden.

De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 augustus 2020.

5.2

Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift, de aanvullende bezwaargronden en de overgelegde informatie van [naam regiebehandelaar] , regiebehandelaar bij [naam bedrijf] , van 23 december 2020 en een operatieverslag van plastisch chirurg [naam plastisch chirurg] van 2 maart 2020. De verzekeringsarts b&b overweegt dat eiseres op 12 november 2020 een intake heeft gehad via een videocontact bij [naam bedrijf] . Op basis daarvan werd een matige tot ernstige depressie vastgesteld. Eiseres gaf na enkele afspraken aan de energie niet op te kunnen brengen voor het behandelprogramma en stopte ermee. Haar werd bij haar aanmelding geadviseerd te kiezen voor een intensievere behandeling bij de specialistische GGZ.

Het beeld in de bezwaarprocedure wijkt af van het beeld dat naar voren is gekomen uit het spreekuurcontact met de primaire verzekeringsarts. Volgens [naam verzekeringsarts 2] was ten tijde van het spreekuur mogelijk al sprake van depressieve klachten, maar gelet op de presentatie en het functioneren kon een depressie op dat moment in ieder geval niet als ernstig worden ingeschat. Het eerste contact met de behandelaar vond ook pas na de datum in geding plaats. De verzekeringsarts b&b acht het niet ondenkbaar dat de medische situatie na de datum in geding en na het spreekuur is verslechterd. Gelet op de datum van het onderzoek van de behandelaar kan niet zonder meer worden gesteld dat de ernst van de vermelde diagnose reeds op de datum in geding aanwezig was. Bovendien ontbreekt het volgens [naam verzekeringsarts 2] aan een beschrijving van de bevindingen en de duiding ervan en daarmee de objectivering van de klachten, waardoor het zich ook niet goed laat vergelijken met het eerdere onderzoek bij de verzekeringsarts.

Ook de vermelding van enorme pijn in de buik met spieren die aan elkaar genaaid zijn en afstervende huid komt niet overeen met wat ten tijde van het primaire onderzoek aan de orde was. Eiseres had destijds milde klachten van de buik voornamelijk bij bukken en tillen. Bij onderzoek was er toen sprake van rustige littekens en geen verbrande plekken of afstervende huid.

Voor de belastbaarheid rond de datum in geding moet allereerst worden gesteld dat, uitgaande van de beschreven situatie bij het primaire onderzoek en bij het ontbreken van andere objectieve bevindingen, geen sprake was van één van de beschreven uitzonderingssituaties conform het Schattingsbesluit waarin op medische gronden aangegeven mag worden dat er geen benutbare mogelijkheden zijn ten aanzien van het verrichten van arbeid. Ook was er geen sprake van een situatie waarin binnen drie maanden een significante verslechtering te verwachten was. De belastbaarheid van eiseres diende dan ook te worden beschreven in een FML ten behoeve van een arbeidskundige beoordeling voor passend werk en de berekening van de restverdiencapaciteit.

De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor de psychische belasting, een noodzaak tot regelmaat en voorts voor activiteiten die een zekere belasting van de buik met zich brengen. De verzekeringsarts b&b acht deze beperkingen passend, ook als uitgegaan zou worden van een matige depressie.

Het nu ontstane beeld waarbij eiseres aangeeft dat het steeds slechter gaat met haar, zij zich terugtrekt zowel van behandeling als ook van bijvoorbeeld het bijwonen van de hoorzitting, was niet aan de orde ten tijde van het primaire onderzoek, noch zijn er objectieve aanwijzingen dat de situatie aanmerkelijk is verslechterd in de periode tot aan de datum in geding.

Het ontbreekt volgens [naam verzekeringsarts 2] aan een duidelijke objectivering van de ernst van de problematiek voor wat betreft de situatie op de datum in geding waardoor het ook ontbreekt aan een objectief medische grond voor het stellen van aanvullende beperkingen per die datum.

Voor de gemelde toename van klachten en vaststelling van mogelijk toegenomen beperkingen na de datum in geding is, indien verzekerd, nader onderzoek en objectivering wel noodzakelijk volgens de verzekeringsarts b&b. Dit valt volgens haar echter niet binnen deze bezwaarprocedure. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] handhaaft de beperkingen zoals beschreven in de FML van 19 augustus 2020.

5.3

Eiseres heeft, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd tegen het medisch oordeel van het UWV, aangevoerd dat zij niet ADL-zelfstandig is door haar psychische en buikklachten en niet in staat is boodschappen te doen. Verder acht eiseres haar dag- en nachtritme sterk verstoord. Zij vermoedt dat de lichamelijke en de psychische klachten elkaar in stand houden en mogelijk versterken. Door de mislukte buikwandcorrectie en de genezing ervan die niet naar wens verloopt, raakt eiseres gestrest en worden de psychische klachten versterkt.

Uit de brief van mevrouw [naam regiebehandelaar] had het UWV volgens eiseres moeten concluderen dat het nodig was nadere medische informatie op te vragen.

Uit de intake bleek eiseres te kampen te hebben met matige tot ernstige depressieve klachten. Door sterk energietekort zijn de pogingen die te behandelen mislukt. Dit geeft de ernst van de gezondheidstoestand weer, maar komt in de beoordeling van de verzekeringsartsen niet terug.

Dat de depressie op de datum in geding niet als ernstig kan worden gekenschetst komt niet overeen met de bevindingen van de behandelaar. Uit haar conclusies kan niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres kampt met een ernstige vorm van depressieve klachten. Volgens eiseres bestond bij haar een ADL-afhankelijkheid bij een ernstige psychiatrische stoornis. Ten onrechte gaan de verzekeringsarts niet uit van een ernstige, maar slechts van een matige depressie. Uitgaande van een ernstige depressie zijn de FML en de geduide functies niet meer passend. Eiseres is dan ook van mening dat zij op grond van haar psychische en lichamelijke klachten en beperkingen volledig arbeidsongeschikt dient te worden geacht. In ieder geval meer arbeidsongeschikt dan het UWV heeft vastgesteld.

Bij brief van 24 maart 2022 heeft eiseres nog een uittreksel van medische gegevens van de huisarts, een proces-verbaal van aangifte tegen haar vader, informatie van [naam bedrijf] en recente medische informatie aan het dossier toegevoegd.

5.4

De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder zowel de fysieke (met de buikwandoperatie samenhangende) als de psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben de medische informatie die ten tijde het onderzoek beschikbaar was bij hun beoordeling betrokken. Van een situatie waarin het noodzakelijk was nadere informatie op te vragen is de rechtbank niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts nog niet in behandeling was bij een psycholoog en ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b niet meer onder behandeling was van een psycholoog.

Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat onvoldoende is gebleken dat de door eiseres geclaimde klachten op de datum in geding (11 oktober 2020) al geobjectiveerd zijn vastgesteld. Ook uit het intakeverslag van [naam bedrijf] blijkt niet dat op de datum in geding meer beperkingen te objectiveren waren als gevolg van ziekte of gebrek, dan door de artsen van het UWV aangenomen. De enkele omschrijving van de klachten van eiseres als ‘matige tot ernstige depressie’ is daartoe onvoldoende. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen wat de verzekeringsarts b&b in de reactie op de beroepsgronden heeft opgemerkt:

“De oorzaak voor de PTSS kan (deels) vóór de datum in geding liggen maar van belang is dat er rondom de datum in geding geen aanwijzingen waren om toen van PTSS uit te gaan. Het rapport van de primaire verzekeringsarts geeft daar geen aanwijzingen voor en ook bij [naam bedrijf] werd eind 2020 de diagnose niet gesteld. De symptomatologie heeft zich dus pas in een latere fase geopenbaard en op die manier kan gesproken worden van een zogenaamde verlate PTSS.”.

De rechtbank kan dit standpunt volgen en acht dit in overeenstemming met de vaste rechtspraak dat alleen rekening kan worden gehouden met klachten die objectiveerbaar zijn. Nu geen andersluidende medische informatie met betrekking tot de datum in geding is ingebracht, is er onvoldoende grond om te twijfelen aan het standpunt dat de klachten en symptomen die (mogelijk) kunnen worden toegeschreven aan een ernstige depressie en/of PTSS zich pas later – na de datum in geding – hebben geopenbaard.

Het ter zitting door eiseres nog gedane beroep op de huidige ontwikkelingen in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot het begrip ‘menselijke maat’ leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit doet er immers niet aan af dat uit de ZW volgt dat beperkingen moeten worden vastgesteld en objectiveerbaar moeten zijn.

Overigens wijst de rechtbank er op – evenals de verzekeringsarts b&b reeds heeft gedaan – dat eiseres een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid kan doen. Ter zitting is de rechtbank niet duidelijk geworden dat deze melding al is gedaan.

Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 19 augustus 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

6. Geschiktheid voor de functies

6.1

Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbc-code 315132), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).

6.2

De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 augustus 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.

Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat haar beperkingen zoveel zwaarder zijn dat zij niet tot het verrichten van werk in staat is. Haar standpunt op 11 oktober 2020 niet in staat te zijn de geduide functies te verrichten, vloeit dan ook voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.

De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

7. Mate van arbeidsongeschiktheid

Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

8. Conclusie

Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 11 oktober 2020.

Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

9. Proceskosten en griffierecht

Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?