Centrale Raad van Beroep, 18-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2040, 22/1315 JW
Centrale Raad van Beroep, 18-10-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2040, 22/1315 JW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2024
- Datum publicatie
- 4 november 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2040
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:1460, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/1315 JW
Inhoudsindicatie
Weigering vergoeding kosten voor jeugdhulp. De Raad komt tot het oordeel dat het college het advies van Veilig Thuis niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Strijd met de vergewisplicht. Tevens is het advies innerlijk tegenstrijdig. Gelet hierop en op het tijdsverloop ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal bepalen dat het college de gemaakte kosten van jeugdhulp van € 2.593,75 aan appellante dient te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding wordt heropend. Proceskosten bezwaar, beroep en hoger beroep.
Uitspraak
22/1315 JW
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2022, 21/3364 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een aanvraag voor jeugdhulp. Het college heeft het verzoek om vergoeding van de kosten geweigerd. Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op een advies van Veilig Thuis. De Raad komt tot het oordeel dat het college dit advies niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Het college moet de kosten van de jeugdhulp alsnog vergoeden.
PROCESVERLOOP
Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door [namen ouders] (ouders), heeft mr. I.T.A. Duijs hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben stukken ingezonden en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2024. Voor appellante zijn verschenen haar ouders en mr. I.T.A. Duijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.L.B. Spruijt en mr. B.C.M. van Heusden.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 2006, heeft in november 2016 op school tijdens de gymles een slag tegen haar voorhoofd gekregen met een hockeystick. Uit een brief van de kinderneuroloog van 2 februari 2024, die appellante sinds november 2017 heeft behandeld, blijkt dat uiteindelijk de diagnose hersenletsel is gesteld.
Het college heeft aan appellante, na een verwijzing van de huisarts, medio 2018 een voorziening voor jeugdhulp toegekend op grond van de Jeugdwet (Jw). Het college heeft deze toekenning niet vastgelegd in een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdhulp, in de vorm van breintherapie, werd vanaf 24 juli 2018 tot 18 november 2018 verleend door jeugdhulpaanbieder Braincare. Appellante is door Braincare en door de ouders aangemeld bij Jaxie voor traumabehandeling. Jaxie is een onderaannemer van Braincare. Jaxie heeft de traumabehandeling in november 2018 gestart.
Veilig Thuis heeft op 12 september 2018 een melding ontvangen van een vermoeden van kindermishandeling met betrekking tot appellante. Veilig Thuis heeft op 17 september 2018 een brief gestuurd naar het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) met de mededeling dat Veilig Thuis het onderzoek naar kindermishandeling heeft gesloten. In deze brief van Veilig Thuis staat verder dat appellante na de herfstvakantie drie dagen (per week) naar school moet gaan. Als dit niet gebeurt, zal Veilig Thuis het onderzoek heropenen. Op 12 november 2018 heeft Veilig Thuis aan het CJG laten weten dat Veilig Thuis ambtshalve een nieuw dossier heeft aangemaakt omdat het aantal dagen schoolgang niet is nagekomen.
De ouders van appellante hebben op 28 november 2018 het CJG verzocht om jeugdhulp door (onder meer) jeugdhulpaanbieder Jaxie. Het college heeft het bepalen van de benodigde jeugdhulpvoorziening en het nemen van besluiten op grond van de Jw gemandateerd aan het CJG. Het CJG heeft dit verzoek in behandeling genomen als een aanvraag om jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Jw. Het CJG heeft op 29 november 2018 aan appellante laten weten nog niet te beslissen op de aanvraag, maar te wachten op het advies van Veilig Thuis.
Veilig Thuis heeft het CJG op 17 december 2018 laten weten een dwingend hulpverleningsadvies te zullen geven. Op 20 december 2018 heeft een medewerker van Veilig Thuis een e-mail gestuurd aan het CJG, waarin Veilig Thuis onder meer een opname binnen een revalidatiecentrum heeft geadviseerd. Het college heeft, ook na het ontvangen van deze e-mail, geen besluit genomen op de aanvraag van appellante van 28 november 2018 voor de inzet van Jaxie. Appellante heeft de reeds gestarte behandeling bij Jaxie voortgezet.
Op 19 mei 2020 heeft appellante, nadat inmiddels een rechtshulpverlener was ingeschakeld, het college verzocht een besluit te nemen over de aanspraak op vergoeding van kosten van jeugdhulpverlening door Jaxie in periode januari 2019 tot en met juli 2019 ten bedrage van € 2.593,75.
Met een besluit van 2 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 28 november 2018 afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Er is terecht geen indicatie voor Jaxie gegeven omdat op dat moment de noodzakelijk hulp aan appellante onderwerp was van onderzoek door Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Anders dan door appellante is betoogd, is het niet zo dat het CJG desondanks verantwoordelijk was voor de indicatie van jeugdhulp en daarom een eigen onderzoek had moeten doen naar de jeugdhulpbehoefte van appellante. Verder is niet gebleken dat het advies van Veilig Thuis niet aan de besluitvorming door het college ten grondslag mocht worden gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat Jaxie de behandeling van appellante op basis van de mondelinge overeenkomst met Braincare en wederzijds vertrouwen heeft opgestart. De ouders van appellante hebben er zelf voor gekozen de jeugdhulp door Jaxie voort te zetten tijdens het onderzoek van de RvdK, terwijl er een advies lag van Veilig Thuis waarin Jaxie niet werd genoemd en het college geen indicatie voor jeugdhulp had gegeven. Deze keuze van de ouders om zelf zorg in te schakelen, hoewel begrijpelijk, komt financieel voor hun rekening en risico. Het college is niet gehouden om de kosten van de door Jaxie geboden jeugdhulp aan appellante in de periode van januari 2019 tot medio 2019 te vergoeden.
Het standpunt van partijen
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.