Home

Centrale Raad van Beroep, 07-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:284, 22/1571 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 07-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:284, 22/1571 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 februari 2024
Datum publicatie
15 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:284
Zaaknummer
22/1571 WIA-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Toekenning WGA-uitkering aan ex-werkneemster. Mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Anders dan de rechtbank oordeelt de Raad dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op basis waarvan conclusies zijn getrokken met betrekking tot duurbelasting. Onvoldoende onderbouwd waarom is afgezien van fysiek spreekuurcontact. Opdracht herstel gebrek.

Uitspraak

22/1571 WIA

Datum uitspraak: 7 februari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2022, 21/1380 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv met ingang van 8 juli 2020 terecht een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan [Ex-werkneemster] (ex-werkneemster) heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Volgens appellante ligt hieraan geen zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en zijn de aangenomen beperkingen niet deugdelijk onderbouwd. De Raad volgt dit standpunt van appellante en doet daarom deze tussenuitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.J. Heijtlager, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Ex-werkneemster heeft desgevraagd geen toestemming gegeven haar medische gegevens aan

appellante ter kennisname te brengen. De Raad heeft onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellante.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Namens appellante is mr. Heijtlager door middel van beeldbellen verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Ex-werkneemster is laatstelijk werkzaam geweest als HR-assistente bij appellante voor 35,86 uur per week. Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 21 mei 2018 heeft ex-werkneemster zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Zij heeft vervolgens een uitkering op grond van de ZW ontvangen. Voor een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft ex-werkneemster op 8 mei 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft exwerkneemster belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft onvoldoende passende functies kunnen selecteren en geconcludeerd dat ex-werkneemster niet ten minste 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van ex-werkneemster voortgezet.

1.2.

In het kader van de aanvraag op grond van de Wet WIA heeft een verzekeringsarts op 27 februari 2020 een medisch onderzoek verricht en vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 5 maart 2020 het re-integratieverslag als onvoldoende beoordeeld. Het Uwv heeft appellante daarom een loonsanctie van een jaar opgelegd, die na herstel is bekort tot 8 juli 2020.

1.3.

Op 12 juni 2020 heeft een verzekeringsarts in verband met de toen geldende coronamaatregelen een telefonisch spreekuur gehouden met de ex-werkneemster. Deze arts heeft vastgesteld dat ex-werkneemster belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 14 juni 2020. In deze FML zijn forse beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 en een urenbeperking van 2 uur per dag en 10 uur per week. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat ex-werkneemster niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en heeft onvoldoende passende functies voor haar kunnen selecteren. Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het Uwv ex-werkneemster met ingang van 8 juli 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 15 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een fysiek spreekuurcontact heeft mogen afzien. De primaire verzekeringsarts heeft bij haar beoordeling de beschikking gehad over medische informatie van diverse artsen in de voorafgaande periode, die ex-werkneemster op het spreekuur hebben gezien en onderzocht. Met het telefonische gesprek heeft de primaire verzekeringsarts een indruk verkregen van de psychische toestand van ex-werkneemster, waarmee de anamnese is aangevuld. In bezwaar zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die hier een ander licht op werpen, zodat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen dringende reden bestond om ex-werkneemster in persoon op het spreekuur te zien. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van ex-werkneemster onjuist is vastgesteld. De primaire verzekeringsarts heeft verdergaande beperkingen aangenomen dan in de ZW-periode, omdat adequate behandeling was weggevallen en de klachten waren toegenomen. Daarnaast heeft de combinatie van het vergrote risico op uitval bij overbelasting en de geconstateerde slaapproblematiek aanleiding gegeven voor een verdergaande urenbeperking. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen. De omstandigheid dat ex-werkneemster enkele maanden na de datum in geding voor een aantal uren per maand weer heeft hervat in arbeid ligt in lijn met de aangenomen beperkingen.

De standpunten van partijen

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet van een fysiek spreekuur mogen afzien omdat de aard van de medische klachten een fysiek spreekuurcontact noodzakelijk maken. Dit geldt temeer omdat ex-werkneemster de therapeutische behandeling die zij volgde in januari 2019 heeft beëindigd en er geen actuele informatie uit de behandelend sector aanwezig was. Het onderzoek in het kader van de EZWb ziet niet op de datum in geding en is bovendien uitgevoerd door een verzekeringsarts in opleiding en niet door een geregistreerd verzekeringsarts en de medische beoordeling in februari 2020 is slechts gebaseerd op dossierstudie. Bovendien waren vanaf mei 2020 weer fysieke spreekuren bij artsen van het Uwv mogelijk.

3.2.

Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de aangenomen beperkingen niet worden gedragen door een voldoende medische grondslag. De urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week voldoet niet aan de maatstaven van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard). Volgens appellante strookt de urenbeperking niet met het dagverhaal van ex-werkneemster, dat is gevuld met diverse activiteiten, zoals yoga, mindfullness en vrijwilligerswerk in een museum. Ook is niet gemotiveerd dat niet volstaan kon worden met andere beperkingen dan een vergaande urenbeperking. Ex-werkneemster heeft in oktober 2020 hervat in arbeid waarmee zij 50% van het SV-loon aan inkomsten heeft genoten. Dat lijkt in strijd te zijn met de geclaimde klachten. Appellante heeft verder verwezen naar de brieven van 31 augustus 2020 en 11 maart 2021 van J.W.H.J. Verzijden, verzekeringsarts, die zij in bezwaar en in beroep heeft ingediend. Verzijden heeft daarin opgemerkt dat hij zich niet kan vinden in de door de artsen van het Uwv opgestelde beperkingen, waarvoor volgens hem een medische onderbouwing ontbreekt.

3.3.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van 12 december 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. In dat rapport legt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit waarom volgens hem in dit geval kon worden afgezien van het houden van een fysiek spreekuur in bezwaar.

3.4.

Op 2 november 2023 heeft appellante een medisch-arbeidskundige rapportage van 1 mei 2023 ingediend. Dat rapport is opgesteld in het kader van een procedure over een besluit van 22 april 2022, waarmee de loongerelateerde uitkering van ex-werkneemster per 8 juli 2022 is omgezet in een loonaanvullingsuitkering.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING

Bijlage