Rechtbank Den Haag, 07-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6548, SGR 21/1380
Rechtbank Den Haag, 07-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6548, SGR 21/1380
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 april 2022
- Datum publicatie
- 10 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:6548
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2024:284, Overig
- Zaaknummer
- SGR 21/1380
Inhoudsindicatie
Eigenrisicodrager. Wia. Spreekuurcontact. Zorgvuldigheid medische oordelen.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1380
(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).
Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde-partij], te Zoetermeer.
Procesverloop
In het besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) aan de derde-partij (betrokkene), een ex-werkneemster van eiseres, met ingang van 8 juli 2020 recht op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend.
In het besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan haar werkgever. De rechtbank heeft de medische stukken
met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
toegestuurd aan de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Betrokkene is, na de rechtbank hierover te hebben geïnformeerd, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar inmiddels ex-werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij de ex-werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens hieronder zo veel als mogelijk vermeden.
2. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Ziektewet en de Wet Wia, voor zover op basis daarvan een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend. Betrokkene is van
1 december 2017 tot 30 november 2018 werkzaam geweest als HR-assistent bij eiseres voor 36 uur per week. Op 21 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde op 30 november 2018, heeft betrokkene een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Na afloop van de (verlengde) wachttijd in het kader van de Wet Wia is aan haar bij het primaire besluit een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is door verweerder een arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld van 80-100%.
3. In het kader van de zogeheten medische eerstejaarsziektewetbeoordeling is een uitgebreid medisch onderzoek verricht. Op basis van de bevindingen en haar diagnose komt verzekeringsarts [naam 2] in haar rapport van 14 mei 2019 tot diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook vindt zij een urenbeperking nodig op preventieve en energetische gronden. De verzekeringsarts acht betrokkene in staat om gemiddeld 30 uur per week te werken. Zij verwacht een verbetering van de belastbaarheid, mits adequate behandeling wordt voortgezet.
4. Na haar ziekmelding heeft bedrijfsarts [naam 3] betrokkene in de periode van
7 december 2018 tot en met 23 januari 2020 meerdere malen op spreekuur gezien en heeft hij medische rapportages opgesteld. Volgens [naam 3] is betrokkene uitgevallen wegens een disbalans tussen draaglast en draagkracht als gevolg van een combinatie van problemen in haar werk en haar privésituatie. Daarbij zijn ook de gevolgen van een belast verleden tot uitdrukking gekomen. De disbalans tussen draaglast en draagkracht in combinatie met de door [naam 3] gestelde diagnose maakt betrokkene kwetsbaar voor terugvallen. De beperkingen die hiermee gepaard gaan zijn vertaald in de functionele mogelijkhedenlijst van 23 januari 2020. Daaruit blijkt onder andere dat betrokkene beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren, en dat zij 20 tot 30 uur per week kan werken als de belasting conform een opbouwschema wordt opgebouwd. In het medische onderzoeksverslag van 27 februari 2020 heeft verzekeringsarts Karatas de door [naam 3] opgestelde functionele mogelijkheden lijst als adequaat beoordeeld.
5. De primaire verzekeringsarts [naam 4] heeft betrokkene onderzocht in het kader van haar aanvraag voor een Wia-uitkering. Daartoe is dossierstudie verricht en is telefonisch met betrokkene gesproken. In het rapport van 14 juni 2020 komt [naam 4] tot de conclusie dat sprake is van ziekte en/of gebrek die tot evidente functiestoornissen leidt. De bevindingen van de andere artsen zijn volgens haar consistent met de bevindingen op basis van haar eigen onderzoek. Zij constateert verder dat de belemmeringen zijn toegenomen sinds de laatste beoordeling als gevolg van een incident en een vertrouwensbreuk met de therapeut die betrokkene twee jaar lang heeft begeleid. Dit heeft geleid tot verslechtering van de psychische klachten en een situatie waarin betrokkene geen adequate behandeling krijgt. Daarom neemt [naam 4] aanvullende beperkingen aan, waaronder een verdergaande urenbeperking op energetisch en preventieve gronden. Zij acht betrokkene in staat gemiddeld 10 uur in de week te werken. De medische situatie en de functionele mogelijkheden zullen volgens [naam 4] naar verwachting op lange termijn in belangrijke mate verbeteren. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep (b&b) [naam 5] komt in het rapport van 15 december 2020 tot de conclusie dat de belastbaarheid zoals weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst van 14 juni 2020 juist is ingeschat.
6. Verweerder heeft het medische oordeel van de verzekeringsartsen ten grondslag gelegd aan het primaire en het bestreden besluit. Eiseres is het hiermee oneens. Het onderzoek is volgens haar onzorgvuldig en kent geen deugdelijke motivering. Zo is betrokkene niet in persoon gezien tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts. Er is volgens haar geen algemeen geaccepteerd en in de reguliere gezondheidszorg aanvaard onderzoek verricht op basis waarvan de gestelde beperkingen geobjectiveerd kunnen worden. Desondanks zijn aanzienlijke beperkingen aangenomen. Dit is ondeugdelijk gemotiveerd, te meer nu blijkt dat betrokkene wel actief is gedurende de dag, en kort na de datum in geding in staat was om via een uitzendbureau werk te verrichten.
Oordeel van de rechtbank
7. Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of verweerder het medisch onderzoek zoals uitgevoerd door de verzekeringsarts, en waarvan de conlusies zijn bevestigd door de verzekeringsarts b&b, ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming. Als uitgangspunt geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het medisch onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont, dan wel wanneer het resultaat van het onderzoek gemotiveerd wordt betwist aan de hand van andere medische rapportages.
8. De rechtbank beoordeelt eerst of sprake is van onzorgvuldige medisch onderzoek vanwege het ontbreken van een spreekuurcontact in persoon tussen betrokkene en de primaire verzekeringsarts of de verzekeringsarts b&b. Daarbij is van belang het juridisch kader dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uiteen heeft gezet in de uitspraak van
23 juni 2021.1 De rechtbank leidt hieruit af dat een betrokkene die een bezwaarprocedure doorloopt en daarin de medische grondslag van het primaire besluit betwist, ten minste één keer moet worden onderzocht tijdens een spreekuurcontact door een geregistreerd verzekeringsarts. Dat kan de primaire verzekeringsarts zijn of de verzekeringsarts b&b. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het een spreekuurcontact in persoon betreft, waarbij de mogelijkheid tot lichamelijk onderzoek bestaat. Van een dergelijk spreekuurcontact kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Het in algemene zin opmerken dat voldoende informatie voorhanden is om tot een verzekeringsgeneeskundige heroverweging in bezwaar te komen is hiertoe ontoereikend.2
9. De rechtbank is van oordeel dat geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden als bedoeld in overweging 8 van deze uitspraak. Anders dan verweerder betoogt is tijdens een telefonisch contact tussen de primaire verzekeringsarts en eiseres geen sprake van contact in persoon, en is het niet mogelijk om lichamelijk onderzoek uit te voeren. De door verweerder genoemde uitspraak van de CRvB van 16 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5862) maakt dit niet anders. In die uitspraak ging het om een betrokkene met psychische klachten die niet wilde meewerken aan het medisch onderzoek in bezwaar, terwijl de verzekeringsarts wel over de relevante medische informatie beschikte. De CRvB oordeelde dat het onder die omstandigheden niet onzorgvuldig was dat de verzekeringsarts zijn conclusies had gebaseerd op een telefonisch spreekuur. De rechtbank leest in deze uitspraak, anders dan verweerder, niet het uitgangspunt dat een telefonisch contact voldoende is om van een spreekuurcontact te spreken.
10. Vervolgens is het de vraag of de verzekeringsarts b&b van het spreekuurcontact in persoon heeft mogen afzien. In zijn reactie op de beroepsgronden van 17 november 2021 merkt hij hierover op dat het primaire gesprek (de rechtbank begrijpt: het telefonisch gesprek met de primaire verzekeringsarts [naam 4] ) inhoudelijk is beoordeeld en dat een indruk is verkregen van de psychische toestand. Daarmee is de al aanwezige medische informatie in het dossier door middel van een anamnese aangevuld. Op basis hiervan zijn vervolgens passende psychische beperkingen vastgesteld, zo blijkt uit zijn rapport van 15 december 2020. In bezwaar zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die een ander licht op de zaak wierpen, zodat volgens de verzekeringsarts b&b geen dringende reden bestond om betrokkene in persoon op spreekuur te zien.
11. Volgens de rechtbank is hiermee voldoende gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. De psychische klachten zijn in de periode voorafgaand aan de medische beoordeling door primaire verzekeringsarts [naam 4] reeds door diverse artsen beoordeeld en vertaald naar beperkingen. In die periode is betrokkene ook meerdere malen in persoon op spreekuur gezien en (psychisch) onderzocht. [naam 4] beschikte over deze informatie op het moment dat zij haar medische beoordeling uitvoerde. Tegen die achtergrond is het niet aannemelijk dat een telefonisch consult ontoereikend zou zijn om de psychische gesteldheid van betrokkene te beoordelen. De rechtbank gaat er daarom met verweerder van uit dat nader medisch onderzoek door een verzekeringsarts geen ander licht had geworpen op de al aangenomen beperkingen.
12. De rechtbank ziet in het dossier en in het door eiseres aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van betrokkene onjuist is vastgesteld. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
13. Uit het voorgaande blijkt dat het medisch dossier is gezien door vier verzekeringsartsen en een bedrijfsarts. Van die vijf artsen hebben twee – [naam 3] en [naam 2] – betrokkene in persoon op het spreekuur gezien, en heeft de primaire verzekeringsarts [naam 4] haar uitgebreid telefonisch gesproken. Op basis van die onderzoeken zijn de klachten, ziektes/gebreken en functionele mogelijkheden in kaart gebracht en beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de onderzoeken en bevindingen in grote lijnen en op de belangrijkste punten overeenkomen, waaronder de waargenomen klachten, differentiaal-diagnostische overwegingen en de aangenomen beperkingen. Dat het medisch onderzoek niet zou voldoen aan het vereiste van reproduceerbaarheid, zoals eiseres betoogt, volgt de rechtbank dus niet.
14. Op basis van het gedane onderzoek ontstaat een beeld van een kwetsbare vrouw die ten tijde van de ziekmelding en de daaropvolgende periode zowel privé als professioneel een moeilijke tijd had. Vanwege haar (psychische) klachten in combinatie met haar persoonlijkheidskenmerken is zij uitgevallen. Diezelfde klachten en persoonlijkheidskenmerken maken dat zij onvoldoende in staat is haar grenzen te bewaken, waardoor een aanzienlijk risico op uitval bestaat als zij te snel of te lang aan het werk gaat, of werk doet dat te belastend is voor haar. De rechtbank ziet hierin, anders dan eiseres, wel degelijk klachten die te herleiden zijn tot medisch objectiveerbare ziektes of gebreken. De diverse artsen mochten dan ook met haar klachten rekening houden bij het bepalen van beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren, en bij de werktijden. De belastbaarheid zal daarbij volgens de artsen naar verwachting verbeteren, onder de voorwaarden dat betrokkene een adequate behandeling volgt en dat haar belastbaarheid stapsgewijs wordt uitgebreid.
15. Ook de primaire verzekeringsarts [naam 4] heeft zich in haar onderzoek rekenschap gegeven van de hierboven beschreven medische problematiek. Op inzichtelijke en begrijpelijke wijze heeft zij uitgelegd dat haar onderzoeksbevindingen overeenkomen met de bevindingen van de eerdere artsen en waarom zij verdergaande beperkingen aanneemt. Door het wegvallen van de adequate behandeling als gevolg van een vertrouwensbreuk werd immers niet voldaan aan een belangrijke voorwaarde om tot een verbeterde belastbaarheid te komen, en waren de klachten toegenomen. Daarbij komt dat [naam 4] – net als [naam 3] en [naam 2] – melding heeft gemaakt van slaapproblemen bij betrokkene. De combinatie van het vergrote risico op uitval bij overbelasting en de geconstateerde slaapproblematiek, maakt dat begrijpelijkerwijs een verdergaande urenbeperking is aangenomen op preventieve en energetische gronden.
16. Dat geen ernstige vorm van cluster C persoonlijkheidsstoornissen is gediagnosticeerd maakt bovenstaande niet anders. Anders dan eiseres in haar beroepschrift suggereert, is dat namelijk niet vereist. Volgens de Standaard duurbelasting arbeid kan een preventieve grond worden aangenomen bij aandoeningen die gepaard gaan “met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen”. [naam 4] heeft deugdelijk gemotiveerd dat daarvan sprake is. Ook de omstandigheid dat zij in haar onderzoek geen recente informatie heeft betrokken van een BIG-geregistreerd behandelaar maakt bovenstaande niet anders. Een verzekeringsarts is zelfstandig in staat en bevoegd om tot een medisch-inhoudelijk oordeel te komen.
17. Tot slot geeft de omstandigheid dat betrokkene enkele maanden na de datum in geding weer arbeid verrichtte geen aanleiding voor twijfels over de zorgvuldigheid en de conclusies van het medisch onderzoek. Uit door eiseres overgelegde gegevens blijkt dat betrokkene in de maanden oktober 2020 tot en met januari 2021 heeft gewerkt via De Koning Uitzendbureau B.V. voor in totaal 221 uur. Uitgaande van gemiddeld 21,75 werkdagen per maand, heeft zij in vier maanden 87 dagen gewerkt, ofwel 2,5 uur per werkdag. Dit is slechts een geringe afwijking van de urenbeperking van 2 uur per werkdag die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Dit wordt ook niet anders als wordt uitgegaan van de gemiddeld 65 uur per maand die betrokkene volgens eiseres heeft gewerkt. Dit zou neerkomen op gemiddeld 16,25 uur per week, ofwel 3,25 uur per werkdag. Ook dit is geen grote afwijking. De rechtbank ziet hierin de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd. Daaruit volgt immers dat de belastbaarheid van eiseres verhoogd kan worden als dit stapsgewijs plaatsvindt. De omstandigheid dat betrokkene enkele maanden na de datum in geding in plaats van 2 uur per dag 2,5 of 3,25 uur per dag heeft gewerkt, is dan ook in lijn met de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen.
Conclusie
18. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: