Home

Centrale Raad van Beroep, 12-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:361, 21/3919 PW-W3

Centrale Raad van Beroep, 12-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:361, 21/3919 PW-W3

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 januari 2024
Datum publicatie
6 maart 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:361
Zaaknummer
21/3919 PW-W3

Inhoudsindicatie

Herhaald verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling genomen. Misbruik wrakingsmiddel. Het verzoek kan in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Dit verzoek wordt daarom met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling niet aan een andere wrakingskamer voorgelegd. Het gaat hier om een verzoek als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder e en g, van de Regeling dat evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel. Ook een volgend verzoek van verzoeker om wraking van de wrakingskamer wordt niet in behandeling genomen.

Uitspraak

21/3919 PW-W3, 21/3920 PW-W3

Datum beslissing: 12 januari 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het herhaalde verzoek om wraking van de wrakingskamer gedaan door

[Verzoeker] (verzoeker)

Zitting hebben: E. Dijt, S.B. Smit-Colenbrander en G.A.J. van den Hurk

Griffier: S.S. Blok

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

- neemt het herhaalde verzoek om wraking van de wrakingskamer van 9 januari 2024 niet in behandeling;

- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2024 en bij aanvang van de voor die dag geplande zitting mondeling aan verzoeker medegedeeld. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

1.1.

Verzoeker heeft hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2021, 20/3224, 20/3363 en 20/2217 (ECLI:NL:RBROT:2021:9001 en ECLI:NL:RBROT:2021:9002), in gedingen tussen verzoeker en het Drechtstedenbestuur.

1.2.

Bij aangetekende brief van 7 november 2023 heeft de Raad aan partijen meegedeeld dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting op 28 november 2023 door J.T.H. Zimmerman, lid van de enkelvoudige kamer (behandelend rechter).

1.3.

Op 24 november 2023 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter. De behandelend rechter heeft bij brief van 29 november 2023 op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Verzoeker heeft hier op 8 december 2023 op gereageerd. Verzoeker is bij aangetekende brief van 22 december 2023 uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de wrakingskamer op 12 januari 2024.

1.4.

Op 25 december 2023 heeft verzoeker verzocht om wraking van de wrakingskamer. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer het volgende vermeld: “Echter (1), u stuurde de brief zogenaamd aangetekend. Ik heb echter niet voor ontvangst getekend. De postbezorger heeft deze zonder bewijs voor tekening voor ontvangst getekend. Dit nam ik de rechter bij mijn vorige wrakingsverzoek ook al kwalijk. Dit risico voor postbezorging/-ontvangst komt voor uw (d.w.z. de rechter, i.c. de – vorige – wrakingskamer) rekening.”

1.5.

De wrakingskamer heeft in raadkamer beslist om het verzoek om wraking van 25 december 2023 met toepassing van artikel 3, vijfde en vierde lid, aanhef en onder g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 (Regeling) niet in behandeling te nemen met de volgende motivering:

“Met het verzoek van 25 december 2023 geeft u evident blijk van misbruik van het wrakingsmiddel, aangezien dat middel niet is bedoeld om het handelen van de postbezorger en/of PostNL ter discussie te stellen. In uw verzoek stelt u op geen enkele wijze feiten of omstandigheden aan de orde waardoor de onpartijdigheid van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden. Het door u gestelde handelen van de postbezorger en/of PostNL heeft er voorts niet toe geleid dat u belemmerd bent in uw voorbereiding van de zitting van de wrakingskamer op 12 januari 2024, nu u in het verzoek stelt dat u de uitnodiging van 22 december 2023 heeft ontvangen. Het voorgaande betekent dat de zitting over uw verzoek van 24 november 2023 om wraking van rechter mr. Zimmerman door de wrakingskamer op 12 januari 2024 ter zitting zal worden behandeld, conform de eerdere aankondiging in de uitnodiging van 22 december 2023”.

Deze beslissing is verzoeker toegezonden op 9 januari 2024 bij een zowel aangetekend als per gewone post verzonden brief en per e-mail.

1.6.

Verzoeker heeft na ontvangst van de e-mail van de Raad op 9 januari 2024 diezelfde dag per e-mail opnieuw verzocht om wraking van de wrakingskamer. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek onder meer het volgende vermeld:

“In mijn wrakingsverzoek d.d. 25 december 2023 heb ik het recht op een behoorlijke oproeping genoemd. Het gaat dus niet om het ter discussie stellen van de postbezorger van PostNL. Daar heb ik ook geen overeenkomst mee, uiteraard wel de CRvB/rechter/Staat en PostNL. Ik ben de derde, de burger, die post behoorlijk dient te ontvangen, oftewel, bij een aangetekende brief en een aangetekende bezorging. [..] Dat is onjuist, want ik had juist gesteld dat er NIET is getekend, dus ook niet door de postbezorger. [..] Dit levert rechtsweigering op”[..] De wrakingskamer maakt nu misbruik van het misbruikinstrument, nu ik een legitiem wrakingsverzoek hebt ingediend. [..]Stop met strafbaar handelen en fix uw postfalen […].”

2. De regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Regeling die voor de beoordeling van verzoeken om wraking belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze beslissing. De bijlage maakt deel uit van de beslissing.

3. Gelet op de bewoordingen van het herhaalde verzoek om wraking van de wrakingskamer is dit verzoek gericht tegen de beslissing van de wrakingskamer van 9 januari 2024. Anders dan verzoeker stelt, kunnen de gronden die verzoeker in het wrakingsverzoek van 25 december 2023 heeft aangedragen, gelet op de daarin gebruikte bewoordingen, niet anders worden gelezen dan hoe de wrakingskamer dat in zijn beslissing van 9 januari 2024 heeft gedaan. Verzoeker heeft in het herhaalde verzoek geen relevante feiten of omstandigheden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. Verzoeker beoogt met zijn nieuwe verzoek de eerdere beslissing van de wrakingskamer van 9 januari 2024 ter discussie te stellen. Daarvoor is het wrakingsmiddel evident niet bedoeld. Zijn verzoek kan in redelijkheid dan ook niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Dit verzoek wordt daarom met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling niet aan een andere wrakingskamer voorgelegd. Het gaat hier om een verzoek als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder e en g, van de Regeling dat evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.

4. Gelet op wat onder 3 is overwogen wordt met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer

(getekend.) S.S. Blok (getekend.) E. Dijt

Bijlage

Artikel 8:15 van de Awb

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel 8:16 van de Awb1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van het onderzoek ter zitting onderscheidenlijk na de aanvang van het horen van partijen of getuigen in het vooronderzoek kan het ook mondeling geschieden.3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.4. Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.5. Geschiedt het verzoek ter zitting, dan wordt het onderzoek ter zitting geschorst.

Artikel 8:18 van de Awb

1. Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. 2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De bestuursrechter kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord. 3. De bestuursrechter beslist zo spoedig mogelijk. De bestuursrechter spreekt de beslissing in het openbaar uit. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter wiens wraking was verzocht medegedeeld. 4. In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt. 5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 3 van de Regeling

1. Een verzoek om wraking wordt door de behandelend kamer niet voorgelegd aan de wrakingskamer indien het een volgend verzoek betreft en de wrakingskamer eerder wegens misbruik heeft bepaald dat zulk een verzoek niet in behandeling zal worden genomen.

[..]

4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:

  1. het niet afkomstig is van een partij;

  2. het is gedaan nadat in de hoofdzaak de einduitspraak openbaar is gemaakt;

  3. het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college;

  4. het betrekking heeft op het college als zodanig;

  5. het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden;

  6. het niet is gemotiveerd;

  7. het evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.

5. Een verzoek om wraking van een of meer leden van de wrakingskamer wordt door de wrakingskamer niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer indien zich een van de gevallen, bedoeld in het vierde lid, voordoet.

6. Indien de wrakingskamer beslist dat het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen, wordt de behandeling van de zaak voortgezet. De beslissing van de wrakingskamer om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt met vermelding van de gronden schriftelijk aan partijen medegedeeld.