Centrale Raad van Beroep, 17-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:90, 22/2143 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 17-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:90, 22/2143 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 januari 2024
- Datum publicatie
- 19 januari 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:90
- Zaaknummer
- 22/2143 WAJONG
Inhoudsindicatie
De beslissing van het Uwv, dat appellant geen recht heeft op heropening van zijn uitkering op grond van de Wajong, wordt onderschreven. In zijn situatie, waarin sprake is van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, is de uitsluitingsgrond van detentie ook van toepassing.
Uitspraak
22/2143 WAJONG
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 mei 2022, 21/1653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat appellant geen recht heeft op heropening van zijn uitkering op grond van de Wajong. Volgens appellant heeft hij recht op heropening van zijn Wajong-uitkering omdat de uitsluitingsgrond van detentie in zijn situatie, waarin sprake is van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, niet van toepassing is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om de Wajong-uitkering niet te heropenen.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellant heeft door middel van een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontving laatstelijk arbeids-en inkomensondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong-uitkering). Deze uitkering is diverse malen beëindigd en heropend. De Wajong-uitkering is laatstelijk beëindigd met ingang van 13 december 2019 in verband met detentie van appellant. De rechtbank Gelderland heeft met een strafvonnis van [datum] 2019 appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 177 dagen en tot TBS met dwangverpleging.
Op 30 oktober 2020 en 1 november 2020 heeft appellant schriftelijk verzocht om heropening van zijn Wajong-uitkering. Deze verzoeken zijn op 9 november 2020 door het Uwv ontvangen en hebben geleid tot het besluit van 10 november 2020. In dit besluit staat dat
appellant geen recht heeft op heropening van zijn Wajong-uitkering.
Appellant heeft op 16 december 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
10 november 2020. Bij besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat appellant op 9 november 2020 geen recht heeft op heropening van zijn Wajong-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in de rechtspraak aangenomen uitzonderingssituatie in het geval van appellant niet aan de orde is. De strafrechter heeft ten aanzien van appellant immers niet uitsluitend TBS met dwangverpleging gelast, maar heeft appellant ook veroordeeld tot een gevangenisstraf van 177 dagen.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij recht heeft op heropening van zijn Wajong-uitkering met terugwerkende kracht, omdat bij hem sprake is van TBS met dwangverpleging. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1858. Hij is weliswaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 177 dagen, maar dit betreft de duur van het voorarrest dat al had plaatsgevonden voordat hij ter observatie naar forensisch psychiatrisch kliniek [naam kliniek] ging. In lijn met de adviezen van psychiater T.W.D.P. van Os van 2 juli 2018 en GZ-psycholoog I. van Asselt van 8 januari 2019 heeft de strafrechter naar de toekomst toe geen bijkomende straf opgelegd, maar TBS met dwangverpleging. Dit is opgelegd omdat bij hem sprake is van een ziekelijke stoornis van geestvermogens, waardoor hij sterk verminderd toerekeningsvatbaar is geacht. Appellant wijst erop dat de delicten zijn gepleegd in psychiatrische klinieken waar hij gedwongen was opgenomen omdat hij ‘buiten’ niet meer te handhaven was.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.