Home

Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:216, 23/893 ANW

Centrale Raad van Beroep, 16-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:216, 23/893 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 januari 2025
Datum publicatie
13 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:216
Zaaknummer
23/893 ANW

Inhoudsindicatie

Terugvordering onverschuldigd betaalde ANW-uitkering. De Raad oordeelt dat na onderzoek en heroverweging door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – en anders dan in ECLI:NL:CRVB:2024:1 – de berekening voor het aflossen van de schuld bij de Svb volgens de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen, kan plaatsvinden. Geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat.

Uitspraak

23/893 ANW, 23/1705 ANW

Datum uitspraak: 16 januari 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2023, 22/1235 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Betrokkene heeft een schuld aan de Svb te zake van onverschuldigd betaalde ANW-uitkering. Op grond van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening met haar AOW-pensioen vastgesteld. De Raad oordeelt dat na onderzoek en heroverweging door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – en anders dan in ECLI:NL:CRVB:2024:1 – de berekening voor het aflossen van de schuld bij de Svb volgens de Regeling kan plaatsvinden. Er is in dit geval geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. F.J.N. HendriksenRattanTewari, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 november 2024. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, mr. P.C.A. Buskens en R.W. Nicolaas. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Hendriksen-Rattan-Tewari.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Betrokkene ontving een ANW1-uitkering en heeft een schuld aan de Svb. De schuld is ontstaan als gevolg van verlaging van de nabestaandenuitkering en terugvordering van het ten onrechte betaalde bedrag, omdat betrokkene een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en dit niet aan de Svb heeft gemeld. Bij besluit van 15 juli 2004 is bepaald dat betrokkene over de periode van januari 1998 tot en met juni 2004 te veel ANW-uitkering heeft ontvangen en bij besluit van 22 september 2004 is beslist dat betrokkene € 44.448,63 aan de Svb moet terugbetalen. Sinds deze besluitvorming heeft betrokkene op deze geldschuld niet afgelost wegens – periodiek vastgestelde – ontbrekende aflossingscapaciteit.

1.2.

In 2020 heeft betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en is haar inkomen gewijzigd. Vanaf 27 september 2020 ontvangt betrokkene geen ANW-uitkering meer maar een AOW2-pensioen en is haar inkomen gestegen van € 561,71 netto aan ANW-uitkering naar € 1.187,43 netto per maand aan AOW-pensioen. Daarnaast heeft zij recht op een partnerpensioen van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de bouwnijverheid.

1.3.

De daaropvolgende periodieke herberekening van de aflossingscapaciteit vond plaats na inwerkingtreding van de Wvbvv3 per 1 januari 2021. Bij besluit van 20 december 2021 is per januari 2022 de aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 391,50 per maand en is besloten dit bedrag maandelijks te verrekenen met het AOW-pensioen van betrokkene. Het netto-inkomen van betrokkene bedroeg bij deze herberekening € 1.462,- per maand.

1.4.

Bij besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit 1) is de Svb bij de verhoging van de aflossingscapaciteit gebleven maar is een gewenningsregeling toegepast. De aflossingscapaciteit van betrokkene en dus de verrekening wordt in twee stappen verhoogd tot het onder 1.3 genoemde bedrag. Van februari tot en met juli 2022 wordt 50% van de volledige aflossingscapaciteit (€ 195,75) ingehouden en vanaf augustus 2022 het volledige bedrag.

1.5.

Betrokkene heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de Svb een nieuw besluit genomen. Bij besluit van 27 juli 2022 (bestreden besluit 2) is beslist dat het bedrag van de verrekening in verband met herijking van het invorderingsbeleid per 1 juni 2022 in drie stappen wordt verhoogd. Van februari 2022 tot februari 2023 is het bedrag 50% (€ 195,75) van de volledige aflossingscapaciteit. Van februari 2023 tot februari 2024 is het 75% (€ 293,62) van de volledige aflossingscapaciteit en vanaf februari 2024 het volledige bedrag.

1.6.

Bij uitspraak van 17 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de maandelijkse aflossingscapaciteit van betrokkene vanaf 1 december 2022 voorlopig vastgesteld op € 100, -.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat niet is gebleken dat betrokkene nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond verklaard, dat besluit is vernietigd en het primaire besluit is herroepen met bepalingen over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de maandelijkse aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 125,-. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat een verhoging van de maandelijkse aflossingscapaciteit van nihil naar € 391,50 kennelijk onredelijk is als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Regeling.4 Daaraan doet niet af dat die verhoging in verschillende etappes gebeurt. De inschatting van de wetgever was dat voor mensen als betrokkene (een alleenstaande AOW-gerechtigde met een pensioen tot € 10.000,-) de nieuwe beslagvrije voet een negatief inkomenseffect van 8% zou hebben. De rechtbank overweegt dat de door de Svb vastgestelde aflossingscapaciteit van € 391,50 een veel groter inkomenseffect heeft dan de benoemde 8%. De rechtbank leidt uit de Memorie van Toelichting af dat de wetgever een inkomenseffect van meer dan 8% voor alleenstaande AOW-gerechtigden niet heeft voorzien.

Het standpunt van partijen

3.1.

De Svb is het niet eens met die uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. De argumenten van partijen worden hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels