Home

Gerechtshof Leeuwarden, 20-12-1991, ECLI:NL:GHLEE:1991:AW4635 AW4690, 560/90

Gerechtshof Leeuwarden, 20-12-1991, ECLI:NL:GHLEE:1991:AW4635 AW4690, 560/90

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
20 december 1991
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:1991:AW4690
Zaaknummer
560/90
Relevante informatie
4 AWR

Uitspraak

Het geschil betreft de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1984.

Vaststaande feiten

3.01. Tot 1 juli 1983 woonde de belanghebbende (geboren op 11 juni 1920) hier te lande, in Z (provincie Groningen), a-laan 1.

Sinds de voormelde datum verblijft hij echter voornamelijk elders, zij het dat hij zijn bungalow in Z niet heeft verkocht of verhuurd doch voor zichzelf beschikbaar houdt.

3.02. Met een formulier, gedagtekend 28 juni 1983, waarvan een kopie tot de stukken behoort, heeft de belanghebbende de inspecteur schriftelijk ′in verband met zijn voorgenomen emigratie naar L (Spanje)′ om uitreiking van een aangiftebiljet inkomstenbelasting over het jaar 1983 verzocht, daarbij als vertrekdatum opgevend 1 juli 1983.

3.03. Reeds eerder echter, in mei 1983, had hij ter inspectie der directe belastingen Groningen, eerste afdeling, geïnformeerd naar de fiscale aspecten van emigratie naar Spanje, indien hij de status van buitenlands belastingplichtige zou krijgen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet).

Doorverwezen naar de inspectie der directe belastingen te Brunssum (buitenlanders) sprak de belanghebbende aldaar met een tweetal ambtenaren; zijn notities van het besprokene behoren tot de gedingstukken en zijn herhaald in een eveneens in kopie overgelegde brief van 13 februari 1987 aan zijn gemachtigde.

3.04. Sinds 1 juli 1983 gelden de na te noemen omstandigheden:

a. de belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit;

b. hij verblijft drie a vier keer per jaar voor een periode van twee a vier weken in Nederland en woont dan in zijn bungalow te Z;

c. de overige tijd is hij met zijn echtgenote in Spanje (meestal L), of bevaart hij met zijn zeewaardig jacht (ter waarde van ca. f 100.000 in 1983 en van nog ca. f 50.000 in 1987), dat overwintert in M, de Wadden-, Noord- en Oostzee;

d. zijn drie meerderjarige kinderen wonen in Nederland;

e. zijn broer en zuster wonen in Spanje, terwijl de enige broer van zijn echtgenote in Belgie woont;

f. woongelegenheid heeft hij zowel in Nederland (de bungalow in Z ter waarde van - vrij opleverbaar - f 350.000) als in Spanje (appartement op L, bewoond f 40.000 waard), met een min of meer vergelijkbaar woongenot;

g. de belanghebbende is in 1983 uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Z; in zijn paspoort en rijbewijs is Spanje als domicilie vermeld; in de desbetreffende Nederlandse telefoonboeken zijn zijn naam en adres in Z opgenomen, maar ook op L heeft hij telefoon; de uitkeringen ingevolge de Algemene ouderdomswet worden naar L gezonden;

h. in de stad Groningen verhuurt hij de percelen B-diep 2/2A/2B, 3, 4, c-straat 5/5A, 6A/6B, 7, 8/8A, d-gang 9/9A, 10/10A, e-straat 11-12 en f-markt 13/13A, 14/14A, per 1 januari 1985 voor de vermogensbelasting aangegeven voor een totale waarde van f 1.260.000;

i. daartegenover heeft de belanghebbende een schuld van f 200.000 aan de Nederlandse Middenstandsbank;

j. op 29 december 1983 zijn enige panden aan de g-straat verkocht voor f 290.000 en op 31 januari 1986 gebeurde hetzelfde met de panden B-diep 2/2A/2B voor f 140.000; het adres van de verkoper was in beide gevallen a-laan 1 in Z; de huurders maken hun huren over aan een bank in Z; de huuradministratie bevindt zich in Z en wordt verzorgd door de belanghebbende, die tijdens zijn verblijf in Nederland ook het onderhoud van de panden regelt;

k. sinds oktober 1983 heeft hij een personenauto van het merk Jaguar (bouwjaar 1979) met een Nederlands kenteken en meestal geparkeerd in de garage bij de woning in Z; in Spanje heeft hij - op huurbasis - eveneens permanent een auto tot zijn beschikking.

l. hij is enig aandeelhouder van de op Curaçao gevestigde naamloze vennootschap ′N′, van welker aandelen de waarde per 1 januari van de jaren 1983 tot en met 1988 achtereenvolgens bedroeg f 1.229.000, f 2.109.661, f 2.793.728, f 2.559.501, f 2.316.550 en f 2.101.042;

m. naast een zestal bankrekeningen in Nederland (renten in 1988 f 2.104) heeft hij buiten Nederland banktegoeden, overwegend in rekening-courant, per 1 januari van de jaren 1984 tot en met 1989 telkens groot f 305.000, f 405.000, f 445.000, f 471.000, f 336.000 en f 400.000.

Geschil

4.01. De belanghebbende is van mening dat hij vanaf 1 juli 1983 moet worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige, zodat de formele bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingschuld nadien is voorbehouden aan de inspecteur der directe belastingen te Brunssum, en slechts het belastbare binnenlandse inkomen kan betreffen.

4.02. Voor het geval dat zou moeten worden gezegd dat de belanghebbende in Nederland woont, meent hij niettemin op grond van artikel 4, derde lid, van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol, ondertekend te Madrid op 16 juni 1971 (Tractatenblad 1971, no. 144: het Verdrag), te moeten worden geacht inwoner van Spanje te zijn.

4.03. Tenslotte stelt de belanghebbende dat de onder 3.03 genoemde besprekingen ter inspectie Groningen en - in het verlengde daarvan - ter inspectie Brunssum bij hem het in rechte beschermen vertrouwen hebben gewekt dat hij na 1 juli 1983 zou worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige, terwijl de inspecteur ook door trage afhandeling van de aangiften en bezwaarschriften beginselen van behoorlijk bestuur zou hebben geschonden.

(...)

Overwegingen van het hof

5.01. Voor de beantwoording van de vraag of de belanghebbende op 1 juli 1983 ophield binnenlands belastingplichtige te zijn, moet ingevolge artikel 1 van de Wet en artikel 4, eerste lid, van de AWR naar de omstandigheden worden beoordeeld of hij ook na die datum nog binnen het Rijk (in Europa) woonde.

5.02. Uit de onder 3.04 (b-c-f-g-k) gegeven opsomming blijkt dat met ingang van de voormelde datum in belanghebbendes levensomstandigheden onmiskenbaar belangrijke veranderingen zijn ingetreden.

Hij verliet Nederland en vestigde zich, naar niet in geschil is, metterwoon in Spanje, doch behield - naar de mening van de inspecteur - zoveel banden met ons land dat hij ook hier woonachtig bleef.

5.03. Omdat het aanhouden van een dubbele woonplaats als uitzonderlijk moet worden beschouwd, dient de inspecteur, die - daarin bestreden door de belanghebbende - stelt dat zo'n situatie zich te dezen voordoet, zulks aannemelijk te maken.

5.04. Voor het standpunt van de inspecteur pleiten de beschikbaarheid van een volledig ingerichte bungalow met auto in Z, van waaruit en waarmee gedurende in totaal enige maanden per jaar persoonlijke en zakelijke belangen in Nederland kunnen worden behartigd en de thuishaven van zijn boot in M, maar op zichzelf acht het hof deze omstandigheden van onvoldoende gewicht om de conclusie te rechtvaardigen dat de belanghebbende tevens hier te lande woont.

De aanwezigheid van de bedoelde belangen (meerderjarige kinderen, beleggingspanden, bankrelaties, de ligplaats van zijn boot), die geen woonplaats alhier vergen, voegt daaraan niets toe en dwingt evenmin tot die conclusie.

5.05. Het hof is dan ook van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat voor de stelling van de inspecteur dat de belanghebbende als binnenlands belastingplichtige aan de inkomstenbelasting is onderworpen.

In geval van toetsing van belanghebbendes situatie aan artikel 4 van het Verdrag, zou voorts - omdat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat het middelpunt van zijn levensbelangen in Nederland ligt - het bepaalde in het derde lid van dat artikel, aanhef en onderdeel b (indien niet reeds onderdeel a), verhinderen dat de belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag geacht kan worden inwoner van Nederland te zijn.

5.06. Gelet op het bepaalde in artikel 26, vierde lid, van de AWR kan - anders dan de belanghebbende meent - het beroep zich niet richten op de omstandigheid dat, nu hij als buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt, een andere inspecteur dan de onderwerpelijke de aangewezen inspecteur zou zijn om de aanslag aan hem op te leggen.

(Volgt vernietiging en vermindering.)