Home

Gerechtshof Leeuwarden, 28-11-2011, BU6130, 24-000312-11

Gerechtshof Leeuwarden, 28-11-2011, BU6130, 24-000312-11

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
28 november 2011
Datum publicatie
28 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BU6130
Formele relaties
Zaaknummer
24-000312-11

Inhoudsindicatie

Veroordeling wegens poging tot doodslag, mishandeling, bedreiging, belaging en vernieling tot 24 maanden gevangenisstraf. Daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikking-stelling met dwangverpleging. Diverse verweren, waaronder vrijwillige terugtred, gemotiveerd verworpen.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden

Sector strafrecht

Parketnummer: 24-000312-11

Uitspraak d.d.: 28 november 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van

27 januari 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 19-810245-09 en 19-605334-10, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1962],

thans verblijvende in PI Noord - De Grittenborgh, Kinholtsweg 7 te Hoogeveen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 maart 2011, 23 juni 2011, 6 oktober 2011 en 14 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het in de zaak met het parketnummer 19-810245-09 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 alsmede het in de zaak met het parketnummer 19-605334-10 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 3.056,- en die van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot het bedrag van € 152,66, met niet-ontvankelijkverklaring van laatstgenoemde in het overige deel van haar vordering. Ten aanzien van beide bedragen dient het hof de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

parketnummer 19-810245-09

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet een kussen, althans een dergelijk voorwerp, in het gezicht van die [benadeelde 1] heeft gedrukt en/of enige tijd gedrukt heeft gehouden en/of (vervolgens) (met zijn handen) de keel/hals van die [benadeelde 1] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een kussen, althans een dergelijk voorwerp, in het gezicht van die [benadeelde 1] heeft gedrukt en/of enige tijd gedrukt heeft gehouden en/of (vervolgens) (met zijn handen) de keel/hals van die [benadeelde 1] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk mishandelend (met zijn handen) de keel/hals van [benadeelde 1] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.

hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van

27 augustus 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], (telkens) [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend tijdens een msn-contact met die [benadeelde 1] aan haar geschreven dat hij haar zou vermoorden, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

4.

hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2009 tot en met 10 mei 2010 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1], met het oogmerk die [benadeelde 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden, en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte die [benadeelde 1] zeer veel e-mailtjes en/of sms'jes met (onder meer) bedreigende inhoud toegestuurd en/of heeft verdachte die [benadeelde 1] meermalen opgezocht in/bij haar woning, althans zich in de directe omgeving van die woning opgehouden en/of heeft verdachte die [benadeelde 1] meermalen gebeld;

5.

hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van

10 september 2009 tot en met 12 september 2009 te [plaats 1], althans in de gemeente [gemeente 1], (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een of meer band(en) en/of een ruit van een auto, staande aan/nabij de [straat], in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

parketnummer 19-605334-10 (gevoegd)

hij in of omstreeks de periode van 2 september 2009 tot en met 3 september 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan/nabij de [straat], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt

en/of

hij in of omstreeks de periode van 2 september 2009 tot en met 3 september 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], door middel van braak, verbreking en/of inklimming wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning aan/nabij de [straat] en in gebruik bij [benadeelde 2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde

Aan verdachte is een zestal feiten ten laste gelegd, waarvan vier betrekking hebben op gedragingen jegens aangeefster [benadeelde 1] (hierna te noemen: [benadeelde 1]). Het eerste feit ziet

- evenals de onder 2 ten laste gelegde, door verdachte erkende mishandeling - op een geweldsincident op 13 juli 2009, hetwelk ten laste is gelegd in drie varianten, te weten poging tot doodslag, subsidiair poging tot zware mishandeling en, meer subsidiair, mishandeling.

Het standpunt van de verdediging

Door en namens verdachte is betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het onder

1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe - kort samengevat -

aangevoerd:

- dat verdachte volgens zijn eigen verklaringen [benadeelde 1] weliswaar bij de schouders en/of de halsstreek heeft beetgepakt/geschud, maar dat hij niet haar keel heeft dichtgeknepen;

- dat, indien het hof desondanks bewezen acht dat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen, dit niet (zonder meer) leidt tot de kwalificatie 'poging tot doodslag' dan wel 'poging tot zware mishandeling';

- dat het (daarbij) zeer de vraag is of verdachte opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel had, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen één van beide gevolgen voor [benadeelde 1] kon hebben;

- dat alleen de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen.

De overwegingen van het hof

Uit de stukken komt naar voren dat verdachte en [benadeelde 1] elkaar in juni 2009 leerden kennen via een datingsite. Na een mailwisseling, die gaandeweg persoonlijker van aard werd, ontstond bij beiden de wens elkaar te ontmoeten. Verdachte bracht - vermoedelijk eind juni, begin juli 2009 - daartoe een weekend door in de woning van [benadeelde 1] te [plaats 3], behorend bij het dorp [plaats 1]. Deze kennismaking verliep naar beider tevredenheid en leidde tot voortzetting daarvan. Gedurende het tweede gezamenlijk doorgebrachte weekend vond in de vroege ochtend van 13 juli 2009 voor de eerste maal (een poging tot) seksueel contact plaats. Toen dit niet lukte als gevolg van kennelijke potentieproblemen bij verdachte, ontstak hij plotsklaps in woede. [benadeelde 1] verklaart daarover: "Toen ik de blik in [verdachte] ogen zag, werd ik bang." Uit haar aangifte volgt - onder meer - dat verdachte vervolgens, terwijl zij ruggelings op bed lag, bovenop haar ging zitten, beide handen om haar keel sloot en die handen met kracht toekneep. [benadeelde 1] kon geen tijdsindicatie geven over de duur van de strangulatie, maar heeft wel aangegeven dat het zo lang was dat het haar 'zwart voor ogen' werd en dat ze dacht dat het 'met haar gebeurd was'. Nadat verdachte de keel van [benadeelde 1] had losgelaten, kreeg [benadeelde 1] ineens weer lucht. Vervolgens verbood verdachte haar op indringende wijze om aangifte te doen. In haar aangifte maakt [benadeelde 1] tevens melding van napijn aan haar keel, aandrang om te hoesten en blauwe plekken in haar hals in de dagen na het delict.

Het hof heeft voorts gelet op het proces-verbaal van bevindingen, door verbalisant [verbalisant 1] van de Regiopolitie Drenthe opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 13 juli 2009, waaruit blijkt dat voornoemde verbalisant, behalve tekenen van geweld in het gezicht en rondom/ bij het rechteroog van [benadeelde 1], die nacht tevens rode striemen in haar hals heeft waargenomen.

De in de woning aanwezige dochter van aangeefster, getuige [slachtoffer], heeft verklaard dat zij - gealarmeerd door het boze stemgeluid van verdachte en de hulpkreten van haar moeder - de slaapkamer binnentredend, heeft waargenomen dat verdachte 'bovenop haar moeder zat'. Omdat de verklaringen van [benadeelde 1] en [slachtoffer] afwijken waar het gaat om de vraag of verdachte op dat moment (nog) de handen om de hals van [benadeelde 1] hield, zal het hof de verklaring van [slachtoffer] slechts voor het bewijs bezigen voor zover het gaat om de door haar geregistreerde positie van verdachte ten opzichte van [benadeelde 1].

Voorts heeft het hof in dit verband kennis genomen van een mailbericht van verdachte aan [benadeelde 1] van 21 september 2009, bevattende de zinsnede 'had je keel dicht moeten houden'. Tenslotte heeft het hof gelet op de verklaring van verdachte, op 13 november 2009 afgelegd ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] van de politie Drenthe en opgenomen op dossierpagina 266, letterlijk inhoudende: 'Ik heb haar toen de keel dichtgeknepen, omdat zij wat dingetjes tegen mij had gezegd'. De ter terechtzitting van het hof van 14 november 2011 door verdachte gedane bewering als zou hij dit onder druk hebben verklaard, is niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden, zodat heet hof deze bewering zal passeren.

Op grond van het vorenstaande acht het hof bewezen dat verdachte met zijn handen de keel van [benadeelde 1] met kracht heeft dichtgeknepen en (een zekere tijd) dichtgeknepen heeft gehouden.

Mede gelet op het door de raadsvrouw op dit punt gevoerde verweer dient het hof vervolgens de vraag te beantwoorden of dergelijk handelen moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag en, zo niet, als poging tot zware mishandeling, daarin tevens begrepen de vraag of verdachte - al dan niet voorwaardelijk - opzet op één van beide gevolgen had.

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Het hof stelt vast dat de verklaringen van verdachte geen inzicht geven in hetgeen ten tijde van de betreffende gedragingen in hem is omgegaan.

Uit de verklaring van [benadeelde 1] komt naar voren dat zij een essentiële omslag in de gemoedstoestand van verdachte heeft waargenomen. Nu deze enkele waarneming echter niet voldoende is om voorwaardelijk opzet aan te nemen, hangt het van de feitelijke omstandigheden van het geval af, of hiervan sprake is. De aard van de gedragingen en de omstandigheden van het geval zijn daarbij van belang. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg willens en wetens heeft aanvaard.

Het behoeft geen nader betoog dat het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel, indien voortgezet, in zijn algemeenheid leidt tot de dood van degene die die handeling ondergaat. Een van de meest elementaire functies van het menselijk lichaam, de ademhaling, wordt daardoor immers geblokkeerd.

Dat de strangulatie sporen in de hals van [benadeelde 1] heeft achtergelaten is vastgesteld door eerdergenoemde verbalisant [verbalisant 1]. [benadeelde 1] heeft aangegeven dat haar keel zodanig dichtgeknepen werd gehouden dat zij geen adem kon halen en dat het haar zwart voor ogen werd. Zij gaf aan gedacht te hebben door de gedragingen van verdachte te zullen overlijden. De verklaring van het slachtoffer dat zij door de wijze waarop verdachte op haar was gaan zitten, niet in staat was zich te verzetten, wordt ondersteund door de verklaring van haar dochter dat haar moeder door verdachte was 'klemgezet'.

Het vorenstaande in aanmerking nemende kan de gedraging van verdachte - te weten het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel van [benadeelde 1] - naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [benadeelde 1], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties hiervoor is het hof niet gebleken.

Gelet op het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [benadeelde 1].

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 19-605334-10 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

parketnummer 19-810245-09

1.

hij op 13 juli 2009 te [plaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn handen de keel van die [benadeelde 1] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 13 juli 2009 te [plaats 1], opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] meermalen in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

3.

hij in de periode van 27 augustus 2009 tot en met 28 augustus 2009 te [plaats 1], [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk dreigend tijdens een msn-contact met die [benadeelde 1] aan haar geschreven dat hij haar zou vermoorden;

4.

hij in de periode van 5 oktober 2009 tot en met 10 mei 2010 te [plaats 1], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1], met het oogmerk die [benadeelde 1] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte die [benadeelde 1] zeer veel

e-mailtjes en sms'jes met onder meer bedreigende inhoud toegestuurd en heeft verdachte die [benadeelde 1] meermalen opgezocht bij haar woning en heeft verdachte die [benadeelde 1] meermalen gebeld;

5.

hij op verschillende tijdstippen in de periode van 10 september 2009 tot en met 12 september 2009 te [plaats 1], opzettelijk en wederrechtelijk meer banden en een ruit van een auto, staande aan de [straat], toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield;

parketnummer 19-605334-10 (gevoegd)

hij in de periode van 2 september 2009 tot en met 3 september 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [straat], toebehorende aan [benadeelde 2], heeft vernield

en

hij in de periode van 2 september 2009 tot en met 3 september 2009 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], door middel van braak en inklimming wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning aan de [straat] en in gebruik bij [benadeelde 2].

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie

het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 3 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 4 bewezen verklaarde levert op:

belaging.

het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 5 bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

het in de zaak met parketnummer 19-605334-10 bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

en

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde heeft de raadsvrouw betoogd dat, mocht het hof de hiervoor weergegeven verweren passeren, er sprake is geweest van vrijwillige terugtred, nu uit de verklaring van [benadeelde 1] valt af te leiden dat verdachte op enig moment eigener beweging haar keel heeft losgelaten. In dit verband heeft de raadsvrouw het hof tevens gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad, inhoudende dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred ook plaats kan zijn in geval van een voltooide poging.

Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en zo ja in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen.

Nu de verklaring van [slachtoffer], inhoudende dat verdachte de keel van haar moeder losliet toen zij in de deuropening van de slaapkamer van haar moeder verscheen, afwijkt van de verklaring van [benadeelde 1] hierover, laat het hof de verklaring van [slachtoffer] bij de beoordeling of er sprake is geweest van vrijwillige terugtred buiten beschouwing.

Het feit dat verdachte op enig moment de keel van [benadeelde 1] heeft losgelaten, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als vrijwillige terugtred, nu dit loslaten eerst plaatsvond nadat verdachte jegens het slachtoffer reeds handelingen had verricht die een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brachten. Het hof leidt af uit de hiervoor in de bewijsoverweging beschreven symptomen bij het slachtoffer dat verdachte gedurende enige tijd aanmerkelijke kracht op de hals van het slachtoffer heeft uitgeoefend. Daarnaast is algemeen bekend dat zich in de hals kwetsbare en vitale weke delen bevinden en dat het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel reeds na korte tijd de dood kan bewerkstelligen. Het hof is van oordeel dat het feit dat de geweldshandelingen van verdachte niet tot de dood van [benadeelde 1] hebben geleid zich op het moment van het loslaten van de keel reeds buiten de invloedssfeer van verdachte bevond. Aldus was er ten tijde van het loslaten reeds sprake van een zogenaamde voltooide poging. Van enig optreden van verdachte dat naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg te beletten, zo al denkbaar, is niet gebleken.

Bij dit samenstel van feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen plaats voor de aanname van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof - onder meer - gelet op de rapportage van 1 oktober 2010, opgemaakt door S. Went, psychiater, en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht, waar verdachte van

23 juli 2010 tot 10 september 2010 ter observatie opgenomen is geweest.

Aangaande de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de navolgende bevindingen van de hiervoor genoemde gedrags-deskundigen, zakelijk weergegeven:

Betrokkene is een beneden- tot laaggemiddeld intelligente 48-jarige man met een

persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven) met borderline, narcistische en antisociale kenmerken. De persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene wordt gekenmerkt door een hechtingsstoonis, die zijn oorsprong vindt in betrokkenes jeugd, waarin hij affectief en pedagogisch verwaarloosd werd. De identiteit van betrokkene is daardoor weinig uitgerijpt. Er is bij betrokkene sprake van stemmings-wisselingen, impulsiviteit, verhoogde gevoeligheid voor afwijzing, basis-wantrouwen, gebrekkige empathie, externaliseren, grootspraak ter overdekking van onderliggende insufficiëntiegevoelens, devalueren van anderen, sterke controle-behoefte, verhoogde prikkelbaarheid, gestoorde agressieregulatie en een gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie.

Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek lukt het hem niet, ondanks goede intenties, om op adequate wijze relaties aan te gaan en vast te houden, betaald werk vast te houden en zijn leven op pro-sociale wijze vorm te geven. Steeds opnieuw vervalt betrokkene in (gewelddadig) crimineel gedrag met als gevolg een aaneen-schakeling van detenties. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wij adviseren u om betrokkene, gezien het bovenomschrevene, als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor alle feiten, indien bewezen.

Het hof neemt voornoemde conclusie over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde leed aan een gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens, waardoor die feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal misdrijven, die alle gekenmerkt worden door agressie, voortkomend uit woede, frustratie en relationeel onvermogen. Na de geweldsincidenten van 13 juli 2009, die hiervoor reeds zijn beschreven, heeft verdachte aangeefster [benadeelde 1] maandenlang telefonisch en digitaal bedreigd en belaagd. Daarnaast heeft verdachte zich bij haar woning opgehouden, heimelijk in haar schuur overnacht en vernielingen toegebracht aan de auto van haar dochter. Hij heeft de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster daarmee grovelijk aangetast.

Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde 1] komt onder meer naar voren dat zij een week lang niet naar buiten durfde vanwege de zichtbare letsels, die haar bovendien waren toegebracht in de eigen woning, een plek waarin men zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Door de daarop volgende gedragingen van verdachte, zoals bewezen verklaard onder 3 en 4, voelde [benadeelde 1] zich zodanig bevreesd en opgejaagd, dat zij zich genoodzaakt zag elders te verblijven. Uit die verklaring blijkt voorts dat haar inwonende dochter, [slachtoffer], kampt met een angststoornis. Voor zover verdachte het bewezen verklaarde al erkent, miskent hij de ernst daarvan en legt hij de verantwoordelijkheid daarvoor vrijwel volledig bij aangeefster die hem 'aan het lijntje zou hebben gehouden'.

Ook [benadeelde 2], aangeefster van het onder 19-605334-10 bewezen verklaarde, verklaart in haar vordering als benadeelde partij zeer angstig te zijn geweest en overspannen te zijn geraakt als gevolg van de onvoorspelbare en ondermijnende acties van verdachte.

Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor misdrijven met een geweldsaspect.

Hetgeen hiervoor is overwogen kan tot geen ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Rekening houdend met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en gelet op de wenselijkheid van een spoedige aanvang van de behandeling in het kader van de hierna te bespreken maatregel, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest passend en geboden.

Oplegging maatregel

Niet omstreden is dat verdachte - zoals ook door hemzelf wordt erkend - behandeling in enigerlei vorm dient te ondergaan. Zowel ter terechtzittingen in eerste aanleg als in hoger beroep is de vraag welke modaliteit daartoe is aangewezen het centrale onderwerp van bespreking geweest. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 januari 2011 zijn daartoe - onder meer - de opstellers van de rapportage van het Pieter Baan Centrum, S. Went, psychiater, en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog, als deskundige gehoord. In hoger beroep zijn gehoord de huidige reclasseringsbegeleider van verdachte, J.K. Nijkamp, alsmede de reclasseringswerker die hem in de afgelopen decennia heeft begeleid en betrokken was bij het milieuonderzoek en de eindbespreking van de PBC-rapportage, J.P. Bouman.

De meervoudige kamer in de rechtbank te Assen heeft bij het beroepen vonnis van

27 januari 2011 bepaald dat aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden moet worden opgelegd. De rechtbank heeft het daartoe strekkend advies van het Pieter Baan Centrum gevolgd, daarbij tevens in aanmerking nemende dat verdachte zijn medewerking had verleend aan de totstandkoming van de betreffende rapportage en niet eerder een langdurige behandeling had ondergaan. Volgens de hiervoor genoemde deskundigen zou een gesloten klinische behandeling, gevolgd door een traject van ambulante behandeling en begeleiding tot een goed resultaat kunnen leiden. De reclassering heeft de nadere invulling van de aan de terbeschikkingstelling te verbinden voorwaarden gestalte gegeven in een zogeheten maatregelrapport d.d. 11 januari 2011. Aan het indicatieorgaan NIFP/IFZ is vervolgens de taak toebedeeld om te bepalen waar verdachte het klinische gedeelte van zijn behandeling diende te ondergaan. Alles afwegende - waaronder de problematiek van verdachte, het aanwezige beveiligingsniveau, de behandelpopulatie en de ter plaatse aanwezige deskundigheid - heeft het indicatieorgaan daartoe de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen als meest geëigende instelling aangewezen.

De op 1 september 2010 in werking getreden wijziging van artikel 11, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden alsmede die van artikel 38, zesde en zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, brengt mee dat oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden - ongeacht of tegen het betreffende vonnis hoger beroep is ingesteld - bij voorraad uitvoerbaar is. Verdachte is derhalve na ommekomst van de hem in eerste aanleg opgelegde detentie voor de duur van 24 maanden op 9 maart 2011 opgenomen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen, alwaar een proefopname voor de duur van drie maanden volgde in het kader van de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Het verloop van deze proefperiode is neergelegd in de aan het dossier toegevoegde brief van 30 juni 2011 van K.N.A. 't Lam, klinisch psycholoog en behandelcoördinator van verdachte bij de FPK, en J. Krakee, psychiater en manager behandelzaken, gericht aan J. Nijkamp, de reclasseringsbegeleider van verdachte en opsteller van het maatregelrapport.

Uit die brief komt onder meer naar voren dat aan verdachte op 21 juni 2011 een 'behandelpauze' is aangezegd wegens diverse overtredingen van de in de kliniek geldende regels. Deze behandelpauze resulteerde op 27 juni 2011 in een behandelstop. De redenen daarvoor laten zich als volgt samenvatten:

- verdachte ontkent dan wel bagatelliseert zijn aandeel in (de meest ernstige aspecten van) de hem ten laste gelegde delicten, hetgeen in de weg staat aan een zinvolle behandelrelatie, met name wegens het ontbreken van (enige mate van) overeenstemming over het delictscenario;

- verdachte verbleef tegen zijn zin in de FPK en vond dat hij er 'niks te leren had';

- verdachte uit zich verbaal dreigend tegenover personeel en medepatiënten en vormt derhalve intern een veiligheidsrisico;

- verdachte wilde geen openheid van zaken geven over geconstateerd cannabisbezit en -gebruik en het uitlenen van geld;

- behandelmotivatie ontbreekt en er is geen zicht op verandering.

De directie van de FPK stelt in de brief van 30 juni 2011: 'Gezien de interne risico's die voortvloeien uit het herhaaldelijk gebleken niet aanstuurbare gedrag en de dreiging die medewerkers van betrokkene hebben zien uitgaan, dient dit verblijf onder gaststatus zo spoedig mogelijk te worden beëindigd' alsmede 'Doorgaan bij een dergelijk gebrek aan behandelmotivatie is een totaal zinloze exercitie: het zou slechts de schijn wekken dat wij met iets nuttigs bezig zijn, terwijl dat niet zo is.'

De officier van justitie te Assen heeft daarop een vordering ingediend tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging en voorts tot de voorlopige aanhouding van verdachte in afwachting van de beslissing op de eerstgenoemde vordering. De raadkamer in de rechtbank Assen heeft de beslissing op die vordering vervolgens aangehouden in afwachting van het oordeel van het hof in de nog lopende procedure in hoger beroep. Op verzoek van de raadsvrouw is het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 27 oktober 2011 toegevoegd aan het dossier.

Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof van 14 november 2011 onder meer aangevoerd dat verdachte bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek geen reële kans heeft gekregen. Hij was in die kliniek immers vóór de opname op 9 maart 2011 reeds tweemaal eerder bij een intakegesprek afgewezen. Het ligt daarom voor de hand dat de FPK te Assen bevooroordeeld jegens verdachte was. Voorts brengt de hiervoor genoemde wetswijziging mee dat een (ingrijpende) maatregel ten uitvoer wordt gelegd, terwijl er nog geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling. Dat verdachte in die fase van het strafgeding blijft bij zijn (gedeeltelijke) ontkenning mag hem dan ook niet worden tegengeworpen. Voorts kwamen de behandelpauze en de daarop volgende behandelstop voor verdachte uit de lucht vallen. Hij is daarvoor op geen enkele wijze gewaarschuwd. Tot zover de kernpunten van het door de raadsvrouw gevoerde verweer.

Het hof heeft de hiervoor weergegeven door de raadsvrouw gevoerde verweren uitvoerig gewogen. Hoewel de door haar genoemde aspecten zeker van complicerende invloed zullen zijn geweest op het verloop van de proefopname van verdachte in de FPK, gaan deze volledig voorbij aan het aandeel dat verdachte daarin heeft gehad. Uit de brief van de FPK van 30 juni 2011, de verklaringen van de deskundige 't Lam ter raadkamerzitting van de rechtbank Assen van 27 oktober 2011 en uit hetgeen het hof ter terechtzittingen van

6 oktober 2011 en 14 november 2011 heeft waargenomen, komt het beeld naar voren van een verdachte die weigert, dan wel onmachtig is, zijn eigen aandeel in het problematische verloop van zijn (volwassen) leven onder ogen te zien, daaronder tevens begrepen zijn aandeel in het vastlopen van de opname in de FPK. Verdachte lijkt niet bereid en/of in staat naar zichzelf te kijken. Hij heeft van de rechtbank Assen de gelegenheid gekregen een terbeschikkingstelling met dwangverpleging te voorkomen, maar hij heeft die kans niet, althans in kennelijk ontoereikende mate, benut. Het hof is van oordeel dat - ondanks verdachtes slechte start in het leven - het niet aangaat om de oorzaak van mislukkingen, (relatie)conflicten en justitiecontacten telkens buiten zichzelf te leggen en dit alles te beschouwen als onrecht dat hem overkomt en hem door anderen wordt aangedaan. Een dergelijke opstelling staat in de weg aan elke verandering ten goede en zal verdachte telkens opnieuw in de problemen brengen.

Met betrekking tot de eerdere afwijzingen van verdachte door de FPK en de als gevolg daarvan door de raadsvrouw gestelde bevooroordeeldheid bij de kliniek, heeft het hof in acht genomen hetgeen daarover in voornoemde brief van 30 juni 2011 is beschreven en door de deskundige 't Lam ter raadkamerzitting van de rechtbank Assen van 27 oktober 2011 nader is toegelicht. De deskundige heeft gesteld dat men weliswaar sceptisch was, maar dat aan verdachte een serieuze kans is geboden. De FPK heeft vaker twijfels bij een opname. Vandaar dat een proefperiode van drie maanden is ingebouwd om te bezien of een behandelrelatie kan worden gerealiseerd. Voorts heeft men, aldus de deskundige, binnen de FPK ervaring met, al dan niet gedeeltelijk, ontkennende patiënten in diverse fases van hun strafprocedure. In de loop van de proefperiode dient er dan toch een zekere overeenstemming te worden bereikt over enig aandeel van de patiënt in de hem ten laste gelegde strafbare feiten. Verdachte heeft zijn energie vrijwel volledig besteed aan het ontkennen van de feiten en het devalueren van hulpverleners en andere betrokkenen.

Het hof heeft de mogelijk nadelige invloed van de eerdere afwijzingen van de FPK nadrukkelijk overwogen. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid dat de niet onherroepelijke veroordeling van verdachte voor hetgeen hem ten laste is gelegd gevolgen heeft gehad voor zijn opstelling in de kliniek, waar het gaat om bespreking van het delictscenario. Het hof komt tot de conclusie dat - gelet op het eigen aandeel van verdachte in het mislukken van de opname in de FPK - deze aspecten niet zodanig zwaarwegend zijn dat verdachte daarom de gelegenheid zou moeten worden geboden elders een terbeschikkingstelling met voorwaarden te ondergaan, daargelaten de vraag of een daartoe geëigende instelling voorhanden is. Voorts is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er geen recht bestaat op een terbeschikkingstelling met voorwaarden enkel op grond van het feit dat verdachte niet een eerdere (langdurige) behandeling heeft ondergaan en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging reeds daarom een brug te ver zou zijn. Ten slotte heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte vele malen is veroordeeld voor (ernstige) geweldsmisdrijven.

Naast de onder "Strafbaarheid van de verdachte" weergegeven bevindingen van de gedrags-deskundigen Went en Salet inzake de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid, heeft het hof gelet op hetgeen in bedoelde rapportage is opgenomen over het gevaar voor herhaling.

Het herhalingsrisico van soortgelijke feiten wordt door het onderzoekend team ingeschat als groot. De klinische indruk wordt ondersteund door de HCR-20. Zoals in de rapportage omschreven, heeft betrokkene moeite zich staande te houden in stressvolle situaties. Zodra er een stressvolle situatie ontstaat zal betrokkene zich, gezien zijn hechtingsproblematiek, snel afgewezen voelen, met als gevolg toegenomen wantrouwen, prikkelbaarheid, impulsiviteit, verlies van overzicht en agressie. Eventueel middelengebruik zal een verder ontremmend effect hebben. Er zijn bovendien weinig beschermende factoren, gezien het gebrek aan inbedding in de maatschappij (geen eigen woning, geen werk, gebrekkige sociale steun).

Alles afwegende zal het hof aan verdachte, waar het gaat om het onder 1 primair, 2, 3 en 4 van de tenlastelegging met het parketnummer 19-810245-09 ten laste gelegde, een terbeschikkingstelling opleggen met verpleging van overheidswege.

De hiervoor genoemde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel daarmee in artikel 37a, eerste lid, onder 1, gelijk zijn gesteld. De maatregel zal voorts worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.056,-, bestaande uit een bedrag van

€ 3.000,- ter zake van geleden immateriële schade en € 56,- ter zake van materiële schade.

De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt dat bedrag vast op € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd bedrag zal worden toegewezen.

Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat deel van haar vordering niet worden ontvangen en kan zij deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Wat betreft de vordering tot materiële schadevergoeding stelt het hof vast dat de door verdachte stukgegooide telefoon niet de benadeelde partij [benadeelde 1] toebehoorde, maar van haar dochter [slachtoffer] was. Voorts is deze schade geen rechtstreeks gevolg van hetgeen bewezen is verklaard. Het hof verklaart de benadeelde partij daarom ook in dat deel van haar vordering niet ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 752,66, bestaande uit een bedrag van

€ 100,- ter zake van geleden immateriële schade en € 652,66 ter zake van materiële schade.

De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 152,66. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 19-605334-10 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 100,-. Voorts zijn de met de reparatie van de door verdachte vernielde ruit gemoeide kosten ad € 52,66 een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Verdachte is tot vergoeding van beide schadecomponenten gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van € 152,66 zal worden toegewezen.

De voor het overige door de benadeelde partij gestelde materiële schade is geen rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 138, 285, 285b, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 19-605334-10 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 19-605334-10 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] terzake van het in de zaak met parketnummer 19-810245-09 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] terzake van het in de zaak met parketnummer 19-605334-10 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 100,00 (honderd euro) aan immateriële schade en € 52,66 aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 100,00 (honderd euro) aan immateriële schade € 52,66 aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Aldus gewezen door

mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,

mr. W. Foppen en mr. T.H. Bosma, raadsheren,

in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,

en op 28 november 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.