Home

Gerechtshof Leeuwarden, 13-12-2012, BZ0192, 200.114.771/01

Gerechtshof Leeuwarden, 13-12-2012, BZ0192, 200.114.771/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
13 december 2012
Datum publicatie
31 januari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BZ0192
Zaaknummer
200.114.771/01

Inhoudsindicatie

Machtiging uithuisplaatsing. Vader niet als belanghebbende aangemerkt. Wel wordt hij als informant ter zitting gehoord.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 december 2012

Zaaknummer 200.114.771

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[appellante],

wonende te Leeuwarden,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. C.W. van der Zee, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,

kantoorhoudende te Leeuwarden,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de raad.

Belanghebbende:

Bureau Jeugdzorg Friesland,

kantoorhoudende te Leeuwarden,

hierna te noemen: BJZ.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 juli 2012 (zaaknummer 120691 / FJ RK 12-622) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) machtiging verleend om de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2000], [kind 2], geboren [in 2002] en [kind 3], geboren [in 2003] met ingang van 11 juli 2012 uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs tot 11 juli 2013.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 11 oktober 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 11 juli 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof ter zake juist acht.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 30 oktober 2012, heeft [vader] (hierna: de vader), vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden, het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 11 juli 2012 te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar dit beroep te ontzeggen, dan wel haar verzoek in beroep af te wijzen.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 12 november 2012 van BJZ, een faxbericht van 25 oktober 2012 van mr. Van der Zee en een brief van 12 november 2012 met bijlage van mr. Van der Zee.

Op 26 november 2012 is [kind 1] voorafgaand aan de zitting gehoord door een raadsheer-commissaris.

Ter zitting van 26 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Heslinga, namens de raad de heer W. Kelderhuis en namens BJZ mevrouw mr. M. Lautenbach (jurist) en mevrouw S. van der Geest (gezinsvoogd). Voorts is de vader ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. Mr. Lautenbach heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1. [kind 1], [kind 2] en [kind 3] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen) zijn geboren uit de affectieve relatie die tussen de moeder en de vader heeft bestaan. De vader heeft de kinderen niet erkend en de moeder is alleen met het gezag over de kinderen belast. De moeder heeft naast [kind 1], [kind 2] en [kind 3] nog twee volwassen dochters, [kind 4] en [kind 5], en een zoon, [kind 6], die op 9 december 2012 de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. De moeder woont samen met de heer [X].

2. Bij afzonderlijke beschikking van de rechtbank van 11 juli 2012 zijn de kinderen met ingang van 11 juli 2012 tot 11 juli 2013 onder toezicht gesteld.

3. De raad heeft de rechtbank bij inleidend verzoek van 28 juni 2012 verzocht om BJZ te machtigen om de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van een jaar.

4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.

De positie van de vader

5. De vraag of de vader in deze zaak als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden aangemerkt, dient in hoger beroep opnieuw zelfstandig en ambtshalve door het hof te worden beoordeeld.

6. Het hof overweegt als volgt. De onderhavige procedure ziet op een gezagsbeperkende maatregel, namelijk een machtiging tot uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling. In het onderhavige geval staat vast dat de vader de kinderen niet heeft erkend en dat hij niet (mede) is belast met het gezag over de kinderen. Tevens staat vast dat de kinderen, hoewel zij omgang hebben met de vader, niet door de vader worden verzorgd en opgevoed. Mede gelet op de criteria die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie uiteen heeft gezet, onder meer in de beschikking van 21 mei 2010 (LJN BL7043), is het hof van oordeel dat de vader in deze zaak niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

7. Het hof heeft wel aanleiding gezien om de vader toe te staan de mondelinge behandeling van de zaak bij te wonen en daar het woord te voeren.

8. Nu de vader zeer regelmatig contact met de kinderen heeft, zal het hof de vader in deze procedure beschouwen als informant en derhalve wel acht slaan op hetgeen de vader ter zitting en in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht.

De machtiging tot uithuisplaatsing

9. Overeenkomstig artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een machtiging tot uithuisplaatsing worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de kinderen.

10. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat al geruime tijd sprake is van een zorgelijke opvoedingssituatie in het gezin van de moeder, die gepaard is gegaan met huiselijk geweld. In de afgelopen jaren zijn er diverse keren zorgmeldingen over het gezin binnengekomen bij het AMK. In 2008 betrof het een dubbele anonieme zorgmelding en in 2010 heeft de politie twee meldingen van huiselijk geweld gedaan. Naar aanleiding van deze laatste meldingen is het AMK een onderzoek gestart en heeft geconcludeerd dat de moeder pedagogische ondersteuning nodig had om een veiliger en stabieler opvoedingsklimaat voor de kinderen te realiseren. Toen de moeder deze pedagogische ondersteuning, in de vorm van intensieve gezinsbegeleiding, heeft geweigerd, is de raad een onderzoek gestart. In zijn rapport van 10 juni 2011 heeft de raad geconcludeerd dat, hoewel de kinderen veel gedragsproblemen vertoonden, de opvoedingssituatie op dat moment voldoende tegemoet kwam aan wat de kinderen nodig hadden en dat de ondersteuning die de moeder kreeg vanuit MEE toereikend was. In februari 2012 heeft de politie opnieuw een melding bij het AMK gedaan, dit nadat [kind 1] de heer [X] had beschuldigd van bedreiging van de moeder. De raad is naar aanleiding hiervan opnieuw een onderzoek gestart. [kind 1] en [kind 3] zijn reeds in maart 2012, enkele weken na elkaar, op vrijwillige basis uithuis geplaatst en verblijven sindsdien op een behandelgroep van de Twisken in Burgum. Op 28 juni 2012 heeft de raad het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen bij de rechtbank ingediend. [kind 2] is op grond van de bij de bestreden beschikking verleende machtiging in juli 2012 ook op een behandelgroep van de Twisken in Burgum geplaatst.

11. Uit het raadsrapport van 26 juni 2012 komt naar voren dat alle drie de kinderen in hun sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en [kind 1] en [kind 3] ook in hun seksuele ontwikkeling worden bedreigd. Bij [kind 1] uit dit zich in gedragsproblemen. Ze is nerveus, gespannen en verdrietig. Bij [kind 3] is sprake van gedragsproblemen van externaliserende aard. Zo vertoont [kind 3] grenzeloos gedrag en is zij zeer agressief. Ook [kind 2] vertoont op school agressief gedrag. De indruk van de raad is dat alle drie kinderen te maken hebben met hechtingsproblemen en dat sprake is van affectieve en emotionele verwaarlozing. De gedragsproblematiek van de kinderen kan volgens de raad direct worden gekoppeld aan de onveiligheid die de kinderen in de thuissituatie bij de moeder hebben ervaren.

12. BJZ heeft ter zitting naar voren gebracht dat het psychodiagnostisch onderzoek van de kinderen inmiddels is afgerond en binnenkort bij BJZ zal worden besproken. Naar aanleiding hiervan zal gerichte hulpverlening voor de kinderen worden ingezet.

13. Het hof is met de raad van oordeel dat de kinderen gelet op hun beperkingen naast basale zorg, veiligheid en rust ook een positief affectieve, voorspelbare, stabiele en consequente opvoedingsomgeving nodig hebben, waarin duidelijke grenzen worden aangegeven en waarin ze kind mogen zijn.

14. Naar het oordeel van het hof is daarvan in de thuissituatie bij de moeder onvoldoende sprake. Hoewel er door de jaren heen de nodige hulpverlening is ingezet om de opvoedingsvaardigheden van de moeder te vergroten (Families First, VTO Vroeghulp, MEE), is gebleken dat deze hulp niet beklijft. Blijkens het raadsrapport ontbreekt het de moeder aan mogelijkheden om de kinderen stabiliteit, ondersteuning, begrenzing en affectie te bieden. De moeder is erg gericht op haar eigen behoeften en kan niet vanuit de behoefte van de kinderen handelen. De raad heeft het handelen van de moeder ter zitting gekenschetst als grillig. Waar de moeder begin dit jaar nog naar Breda wilde verhuizen om daar te gaan trouwen met een nieuwe partner, heeft zij zich inmiddels weer verzoend met de heer [X] en is voornemens om volgend jaar met hem te trouwen. Voor de kinderen is dit erg verwarrend. De moeder is volgens de raad weinig betrokken op de kinderen en onvoldoende sensitief en responsief. De verhouding tussen de draaglast en de draagkracht van de moeder is behoorlijk uit evenwicht. Daar komt bij dat bij de moeder geen overstijgend ouderniveau aanwezig is en dat zij volwassen zaken met [kind 1] bespreekt, hetgeen het hof ook ter zitting is gebleken.

15. Het hof is met BJZ van oordeel dat alvorens sprake kan zijn van een thuisplaatsing van de kinderen, nader onderzoek naar de thuissituatie bij de moeder, haar draagkracht en haar mogelijkheden als opvoeder noodzakelijk is. BJZ heeft met de moeder afgesproken dat zij zich tot MEE zal wenden om een dergelijk onderzoek in gang te zetten en de moeder heeft ook ter zitting de bereidheid uitgesproken om hieraan mee te werken.

16. Het hof acht het daarbij, gelet op de ernst van de gedragsproblemen die de kinderen vertonen, van belang dat de kinderen gedurende dit onderzoek op een veilige en pedagogisch verantwoorde woonplek verblijven, van waaruit zij de voor hen noodzakelijk geachte behandeling kunnen ondergaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de kinderen gedurende de periode die het onderzoek in beslag neemt reeds thuis te plaatsen, zoals de moeder wenst. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder in het verleden ook met behulp van ambulante hulpverlening niet heeft weten te voorkomen dat er een zodanig onveilige opvoedingsomgeving ontstond, dat de kinderen daarvan nog altijd de schadelijke gevolgen ondervinden. Herhaling hiervan moet worden voorkomen. De keuze om de heer [X] opnieuw toe te laten in de opvoedingsomgeving van de kinderen, terwijl hij in het verleden in verband is gebracht met huiselijk geweld, acht het hof in dit kader een risicofactor.

17. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het naar het oordeel van het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet. Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom bekrachtigen.

* Bewijsaanbod

18. Het hof acht zich op grond van alle beschikbare stukken voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en gaat daarom voorbij aan het door de moeder in haar beroepschrift gedane bewijsaanbod.

Slotsom

19. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 11 juli 2012.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en J.G. Idsardi en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 december 2012 in bijzijn van de griffier.