Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2002, AO1817, 99/30845

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2002, AO1817, 99/30845

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 maart 2002
Datum publicatie
16 januari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2002:AO1817
Formele relaties
Zaaknummer
99/30845

Inhoudsindicatie

Naheffing omzetbelasting - intracommunautaire levering - boete ambtshalve vernietigd

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

elfde enkelvoudige belastingkamer

5 maart 2002

nummer BK-99/30845

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 maart 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 6.000, gedagtekend 26 mei 1999.

1.2 Bij beschikking heeft de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag een boete opgelegd ter grootte van ƒ 60.

1.3 Het tegen de aanslag, alsmede tegen de beschikking tot het opleggen van de boete gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 225. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 november 2001, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen.

2.3 Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.4 Het Hof heeft op 23 november 2001 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 7 december 2001 ter post bezorgd. Op 28 december 2001 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 142,94 is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zich-zelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1 Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De ondernemingsactiviteiten bestaan voornamelijk uit groothandel in herenkleding.

3.2 Omdat de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal 1999 niet tijdig is gedaan, heeft de Inspecteur belanghebbende voor dat tijdvak ambtshalve een naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van ƒ 6.000. Bij het opleggen van deze naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een boete opgelegd ter grootte van ƒ 60.

3.3 Belanghebbende heeft vervolgens alsnog aangifte gedaan en tegen de ambtshalve naheffingsaanslag bezwaar aangetekend. In de aangifte wordt onder meer melding gemaakt van intracommunautaire leveringen voor een bedrag van ƒ 131.455 waarop het tarief van 0% is toegepast. De aangifte vermeldt een totaal terug te vragen bedrag van ƒ 9.963.

3.4 Naar aanleiding van het bezwaarschrift en de alsnog ingediende aangifte heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek doen uitvoeren, van welk onderzoek op 15 juli 1999 rapport is uitgebracht. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat op de door belanghebbende aangegeven intracommunautaire leveringen het algemene tarief van 17,5% van toepassing is en heeft hij belanghebbende een tweede naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van ƒ 3.615 (17,5/117,5 x ƒ 131.455 -/- ƒ 9.963 -/- ƒ 6.000).

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of op de in 3 genoemde intracommunautaire leveringen het algemene tarief van 17,5 percent van toepassing is, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1 Het beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - uiteindelijk tot vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil en tot het gelasten van een teruggaaf van belanghebbende van een bedrag van ƒ 9.963 aan omzetbelasting.

5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, is ter zake van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat en aldaar zijn onder-worpen aan de heffing van belasting ter zake van intracommunau-taire verwerving van die goederen, het tarief van nihil slechts van toepassing indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. Naar de Inspecteur stelt en het Hof aannemelijk acht, konden tijdens het in 3.4 genoemde boekenonderzoek geen bescheiden worden getoond waaruit het vervoer naar de andere lidstaat, in casu land B, kon worden aangetoond. Ook nadien heeft belanghebbende, na daartoe te zijn aangezocht, deze bescheiden niet overgelegd. In zoverre is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en is het beroep ongegrond.

6.2 Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur een boete opgelegd. Noch uit het rapport van het boekenonderzoek noch uit het verweerschrift van de Inspecteur dan wel uit enig ander gedingstuk blijkt dat het opleggen van de boete tevoren is aangekondigd en/of voldoende gemotiveerd. Hoewel niet door belanghebbende aangevoerd, oordeelt het Hof ambtshalve dat de boete ten onrechte is opgelegd en de beschikking tot het opleggen van de boete dient te worden vernietigd. In zoverre is het beroep gegrond.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft moeten maken.

7.2 Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van ƒ 225 te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de beschikking tot het opleggen van een boete;

- handhaaft de naheffingsaanslag en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van ƒ 225 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld op 5 maart 2002 door mr. Sanders, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Lingen, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 23 november 2001.

(Van Lingen) (Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.