Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-03-2003, AF5908, 2200156702

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-03-2003, AF5908, 2200156702

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

parketnummer 0975726501

datum uitspraak 12 maart 2003

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 maart 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

1. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 februari 2003.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging

tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.

3. Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. Voorts is een schadevergoedings-maatregel opgelegd.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4. Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

5. Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd.

De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.

6. Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.

BIJLAGE:

1.

dat hij op 09 juli 2001 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen van korte afstand een kogel op die [slachtoffer 1] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.

2.

dat hij op 09 juli 2001 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft gericht en meermalen de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

7. Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

8. Beslissing omtrent subsidiair verzoek raadsvrouw

De raadsvrouw heeft een subsidiair verzoek gedaan tot het doen horen van een getuige-deskundige inzake wapens en munitie. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdachte verklaard dat, toen hij de trekker van het door hem vastgehouden vuurwapen overhaalde, dat vuurwapen leeg was. Immers, de houder was uit het wapen gevallen en nadien heeft hij het wapen doorgeladen, zodat de laatste patroon uit het wapen was gevallen, evenals de andere patronen die zich (daarvoor) in het wapen hadden bevonden.

Voorzover het hof tot de conclusie zou komen dat verdachtes verklaring niet aannemelijk is geworden, heeft de raadsvrouw verzocht op dit punt hetzij de heer [naam] hetzij de heer [markeer] van de afdeling Wapens en Munitie van het Nederlands Forensisch instituut te doen horen als getuige-deskundige.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, de eigen verklaring van de verdachte tegenover de politie daaronder in het bijzonder begrepen, is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte een met scherpe patronen geladen vuurwapen (pistool) waarmee al een schot was gelost - een aantal malen heeft (door)geladen en (vervolgens) van dat wapen een aantal malen de trekker heeft overgehaald, terwijl hij dat wapen gericht hield op het slachtoffer. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die tot de conclusie dienen te leiden dat dat vuurwapen bij alle vorengeschetste gelegenheden leeg was, ofwel geen scherpe patronen (meer) bevatte.

Het hof acht bij deze stand van zaken het (doen) horen van een getuige-deskundige zoals door de raadsvrouw verzocht niet noodzakelijk en wijst dit derhalve af. Het hof merkt overigens in dit verband nog op dat, nu het betreffende wapen door één der verdachten is weggemaakt, niet met enige mate van zekerheid, ook niet door de ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde deskundige [naam], kon worden vastgesteld welk soort of type pistool is gehanteerd.

9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

1 subsidiair: Medeplegen van doodslag.

2 primair: Medeplegen van poging tot moord.

10. Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11. Strafmotivering

De advocaat-generaal mr. Renckens heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat

de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft samen met zijn schoonvader en mede-dader [naam] tijdens een schermutseling het slachtoffer [naam] opzettelijk van het leven beroofd door een kogel in de borst van het slachtoffer te schieten, waardoor dit uiteindelijk is overleden. Verdachtes handelen levert een inbreuk op op het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt: het recht op leven. Een feit als het onderhavige veroorzaakt tevens onherstelbaar leed bij de nabestaanden van het slachtoffer.

Voorts hebben de verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan poging tot moord op het slachtoffer [naam]. Deze beide gewelddadige feiten vloeiden voort uit een familievete waarvan klaarblijkelijk een futiel meningsverschil de grondslag was. Delicten als de onderhavige, gepleegd op de openbare weg, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter; daarnaast brengen deze delicten bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.

Het hof houdt anderzijds rekening met de relatief jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat hij kennelijk onder druk van zijn mededader handelde.

Het hof is, alles afwegend, van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

12. Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [naam], [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van f. 16.250 (€ 7.373,93), welke vordering ter terechtzitting in eerste aanleg is beperkt tot een bedrag van f. 4.500,-- (€ 2.042,01).

In hoger beroep is deze vordering gehandhaafd tot dit in eerste aanleg gevorderde en toegewezen bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist en deze vordering zal derhalve worden toegewezen.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

13. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit onder 1 subsidiair is toegebracht, zal het hof - zoals door de advocaat-generaal is gevorderd - aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.042,01 ten behoeve van de benadeelde partij [naam].

14. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

15. Voorlopige hechtenis

De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte met ingang van 3 augustus 2002 onrechtmatig is gedetineerd en dat dit moet leiden tot opheffing van de voorlopige hechtenis en strafvermindering. Bovengenoemde omstandigheid heeft volgens de raadsvrouw voorts tot schending van artikel 5 lid 1, aanhef, sub a en artikel 6 lid 1 van het EVRM geleid. Een en ander zoals nader in haar pleitnota toegelicht.

Anders dan door de raadsvrouw betoogd, acht het hof de hernieuwde detentie van de verdachte niet in enig opzicht onrechtmatig. Het hof kan zich verenigen met de door de raadkamer van het hof op 15 augustus 2002 gegeven - zich bij de stukken bevindende - beschikking en de daarbij gebezigde motivering.

Naar het oordeel van het hof zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die tot de conclusie zouden dienen te leiden dat de gang van zaken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte zodanig is geweest dat in enig opzicht aan verdachte's recht op een eerlijk proces tekort is gedaan en sprake zou zijn van schending van artikel 6 lid 1 EVRM, danwel enige andere bepaling van dat Verdrag. Ook overigens acht het hof geen termen aanwezig tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Voorzover de verdachte evenwel al in enig opzicht zou zijn geschaad door bedoelde gang van zaken met betrekking tot de voorlopige hechtenis, acht het hof zulks voldoende gecompenseerd door na te melden beslissing van het hof terzake van de aftrek van de voorlopige hechtenis.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN JAREN.

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest - daaronder begrepen de tijd dat verdachte feitelijk buiten zijn toedoen abusievelijk op vrije voeten verbleef - is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam], [adres], tot het gevorderde bedrag van TWEEDUIZEND TWEEËNVEERTIG EURO EN ÉÉN EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van TWEEDUIZEND TWEEËNVEERTIG EURO EN ÉÉN EUROCENT komt te vervallen voorzover door de mede-verdachte [naam] een bedrag bij wege van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van van TWEEDUIZEND TWEEËNVEERTIG EURO EN ÉÉN EUROCENT ten behoeve van de benadeelde partij [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van VEERTIG DAGEN.

Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag van van TWEEDUIZEND TWEEËNVEERTIG EURO

EN ÉÉN EUROCENT ten behoeve van de benadeelde partij [naam] komt te vervallen voorzover de mede-verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van deze benadeelde partij.

Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Heemskerk en Bueno, in bijzijn van de griffier mr. Koppelaars.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 maart 2003.

Mr. Bueno is buiten staat dit arrest te ondertekenen.