Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-09-2003, AK4409, 2200111103
Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-09-2003, AK4409, 2200111103
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 12 september 2003
- Datum publicatie
- 17 september 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4409
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AR4928
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AR4928
- Zaaknummer
- 2200111103
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 282, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 310, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 311, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 312, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 36f, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 47, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 57
Inhoudsindicatie
Het bewezenverklaarde levert op: (1) Diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen. (2) Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden. (3) Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, door twee of meer verenigde personen. (4) Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Uitspraak
rolnummer 2200111103
parketnummer 0975315202
datum uitspraak 12 september 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 juni 2003 en 29 augustus 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedings-maatregelen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De benadeelde part[naam] heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd. [naam]deelde partij [naam] is van rechtswege aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 4.283,92.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
2. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden.
3 primair. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, door twee of meer verenigde personen.
4. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
9. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met zijn drie mededaders in de nacht van 31 maart op 1 april 2002 gedurende een lange rit door Nederland op zoek geweest naar een potentieel slachtoffer om deze van zijn waardevolle zaken te beroven. Daarbij is gebruik gemaakt van een bestelbus, die enkele dagen daarvoor door twee mededaders uit een bedrijf was ontvreemd in opdracht van de verdachte en diens broer. Nadat het latere slachtoffer [naam] bij een tankstation langs de snelweg door de verdachte en diens broer was uitgekozen, zijn die twee mededaders dit slachtoffer in de gestolen bestelbus achterna gaan rijden, op hun beurt weer gevolgd door de verdachte en zijn broer in hun eigen auto. Op het moment dat het slachtoffer de snelweg had verlaten en aan het einde van de afrit bij groen licht optrok, is een van de mededaders met de gestolen bestelbus tegen de achterzijde van de auto van het slachtoffer aangereden. Nadat een van de mededaders en het slachtoffer uit hun voertuigen waren gestapt, het slachtoffer nog in de veronderstelling verkerend dat gezamenlijk een schadeformulier zou worden ingevuld, is de andere mededader eveneens uit de bestelbus gestapt en heeft deze het slachtoffer met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) bedreigd, waarna de twee mededaders het slachtoffer hebben gedwongen plaats te nemen in de laadruimte van de bestelbus. Daarbij hebben de twee mededaders het slachtoffer een zak over het hoofd gedaan en deze aan de polsen vastgebonden. Al die tijd hebben de verdachte en zijn broer, die zich steeds in de onmiddellijke nabijheid van de twee mededaders hebben opgehouden, telefonische instructies doorgegeven aan die twee mededaders. Eerst nadat het slachtoffer de zak over het hoofd was geplaatst en aldus een mogelijke latere herkenning van de verdachte en diens broer door het slachtoffer was bemoeilijkt zijn zij ter plaatse verschenen. Vervolgens is het geknevelde slachtoffer in de laadruimte van de bestelbus vervoerd naar een op enige afstand van de plaats van de aanrijding gelegen carpoolplaats. Aldaar zijn de ogen van het slachtoffer met plakband afgeplakt en is deze met zogenaamde tie-rips aan een boom vastgebonden. De verdachte en zijn mededaders hebben diverse goederen van het slachtoffer afgenomen, waaronder diens auto, waarna zij het slachtoffer in diens benarde positie hebben achtergelaten.
Het laat zich raden dat deze gang van zaken voor het slachtoffer uitermate beangstigend moet zijn geweest en dat deze langere tijd in onzekerheid heeft moeten verkeren of hij het er wel levend van af zou brengen.
Deze grove minachting voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer, die als gevolg van dit gewetenloze handelen van de verdachte en zijn mededaders ook gedurende langere tijd maatschappelijk niet goed heeft kunnen functioneren, rekent het hof de verdachte zwaar aan. Bovendien versterken en dragen de bewezenverklaarde feiten bij aan in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Voorts hebben de verdachte en diens broer al dan niet tezamen met de twee andere mededaders meermalen autobrandstof afgerekend met behulp van een zich in de door hem en zijn mededaders gestolen bestelbus bevindende tankpas, als gevolg waarvan voor de rechthebbende aanzienlijk financieel nadeel is ontstaan.
De verdachte heeft in het strafproces zowel in eerste aanleg als thans in hoger beroep voor de urendurende nachtelijke tocht door Nederland alsmede voor zijn en zijn broers aanwezigheid in de onmiddellijke nabijheid van de twee andere mededaders een uitleg gegeven die het hof als volstrekt ongeloofwaardig betitelt. Klaarblijkelijk heeft de verdachte met het afleggen van deze verklaring - naar het hof nu vaststelt: tegen beter weten in - zich willen onttrekken aan het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn verwerpelijk handelen.
Daarnaast verwijt het hof de verdachte dat hij bij het plegen van zijn misdadige activiteiten, in het bijzonder die activiteiten waarbij het risico van herkenning door het slachtoffer het grootst was, gebruik heeft gemaakt van de diensten van twee jongere en beïnvloedbare medeverdachten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 juni 2003, eerder tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
10. Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hee[naam], wonende te [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal € 5.918,10. In eerste aanleg is de vordering tot een bedrag van € 3.918,10 toegewezen en is de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu hij zich onschuldig acht aan de tenlastegelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde part[naam] tot een bedrag van € 1.918,10 voor vergoeding van materiële schade en een vergoeding van € 3.400,- voor geleden immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat een bedrag van € 1.918,10 aan materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit. Voorts acht het hof een vergoeding van € 4.000,- ten gevolge van de ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten geleden immateriële schade, gelet op de angstaanjagende momenten die het slachtoffer heeft moeten doormaken, redelijk en billijk. De vordering van de benadeelde partij zal d[naam]n.
Voorts heeft [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van in totaal € 5.097,89. In eerste aanleg is de vordering tot een bedrag van € 4.283,92 toegewezen. In hoger beroep is de vordering wederom aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist nu hij zich onschuldig acht aan de tenlastegelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [naam] tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 4.283,92, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat een bedrag van € 4.283,92 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de ten laste van de verdachte onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
11. Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van nader te noemen bedragen ten behoeve van de slachtoffers.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 282, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde part[naam] tot een bedrag van VIJFDUIZEND NEGENHONDERDENACHTTIEN EURO EN TIEN EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde part[naam] in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde part[naam] komt te vervallen indien en voor zover door een of meer medeverdachten een bedrag in de vorm van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZEND VIERHONDERDEN NEGENENZEVENTIG EURO EN TWEEENVIJFTIG EUROCENT, ten behoeve van het slachtoff[naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de duur van NEGENENTWINTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening door de verdachte aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van EENDUIZEND VIERHONDERDENNEGENENZEVENTIG EURO EN TWEEENVIJFTIG EUROCENT ten behoeve van het slachtoff[naam], de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde part[naam] tot dit bedrag komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag door de verdachte aan de benadeelde part[naam] de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van laatstgenoemd bedrag ten behoeve van het slachtoff[naam] komt te vervallen voor zover door een of meer medeverdachten meer is betaald dan VIERDUIZEND VIERHONDERDENACHTENDERTIG EURO EN ACHTENVIJFTIG EUROCENT.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van VIERDUIZEND TWEEHONDERDENDRIEENTACHTIG EURO EN TWEEENNEGENTIG EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam] in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam] komt te vervallen indien en voorzover door een of meer medeverdachten een bedrag in de vorm van schadevergoeding aan deze benadeelde partij is betaald.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZEND VIERHONDERDEN ZEVENENTWINTIG EURO EN ZEVENENNEGENTIG EUROCENT, ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de duur van ACHTENTWINTIG DAGEN.
Bepaalt dat door voldoening door de verdachte aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van het bedrag van EENDUIZEND VIERHONDERDENZEVENENTWINTIG EURO EN ZEVENENNEGENTIG EUROCENT ten behoeve van het slachtoffer [naam], de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] tot dit bedrag komt te vervallen, alsmede dat door betaling van voormeld bedrag door de verdachte aan de benadeelde partij [naam] de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer [naam] komt te vervallen voor zover door een of meer medeverdachten meer is betaald dan TWEEDUIZEND ACHTHONDERDENVIJFENVIJFTIG EURO EN VIJFENNEGENTIG EUROCENT.
Dit arrest is gewezen door mrs E.P. von Brucken Fock, L.A.J.M. van Dijk en J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr B.P.L. de Vries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2003.