Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2005, AS9034, 2200171604

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2005, AS9034, 2200171604

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 maart 2005
Datum publicatie
8 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AS9034
Formele relaties
Zaaknummer
2200171604

Inhoudsindicatie

De verdachte en zijn medeverdachte - zijn broer - hebben, vermoedelijk nadat de verdachte door één van de latere slachtoffers was opgelicht, het plan beraamd om deze te vermoorden. De verdachte en zijn broer hebben het latere slachtoffer meermalen opgebeld en gezegd dat zij met hem wilden samenwerken teneinde andere mensen op te lichten. Zij hebben hiertoe een afspraak gemaakt met het latere slachtoffer, die op de dag van de afspraak nog een andere persoon - eveneens een later slachtoffer - heeft meegenomen. De verdachten en de latere slachtoffers zijn daarop naar De Lier gereden, alwaar de medeverdachte, vlak na aankomst, de beide slachtoffers - op klaarlichte dag op een pad - heeft doodgeschoten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001716-04

Parketnummer(s): 09-757417-02

Datum uitspraak: 4 maart 2005

Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 maart 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],

thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 februari 2005.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 ('moord') en 2 ('moord') tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden.

Op 5 juli 2002 is de verdachte, samen met de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], uit Rotterdam naar De Lier gereden in een rode Suzuki Swift. Zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte], is die dag uit Rotterdam naar De Lier gereden in een witte bus. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat de verdachte en diens medeverdachte, in de tijd nadat zij beiden in Rotterdam waren gaan rijden, nog (telefonisch) contact hebben gehad met elkaar over de plaats waar zij elkaar later die middag zouden ontmoeten. Evenmin is aannemelijk geworden dat er nog contact heeft plaats-gevonden nadat de verdachte op die dag te Rotterdam de slachtoffers heeft ontmoet. Uit de gelijktijdige aankomst van de verdachte en zijn broer in De Lier leidt het hof af dat de beide verdachten al voordat de verdachte op die dag de slachtoffers ontmoette, hebben afgesproken dat zij elkaar die dag, in het bijzijn van de latere slacht-offers, zouden ontmoeten in De Lier. Dat de beide verdachten daar een afspraak hadden, heeft de verdachte ook bij de rechtbank op 17 maart 2004 verklaard.

De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard de getuigen [naam] halverwege de weg en de plaats van de schietpartij te hebben ontmoet. Blijkens de verklaring van getuige [getuige 1]. hoorde zij al voordat zij de weg had bereikt en derhalve nog op het pad waar de auto's van de verdachte en zijn medeverdachte haar hadden gepasseerd een paar harde knallen. Op grond van deze verklaring en gegeven de uit een luchtfoto blijkende afstand tussen de plaats van de schietpartij en de weg van ongeveer - volgens de politie - 90 meter (op de luchtfoto lijkt het, in verhouding tot de auto's, veel korter) acht het hof het aannemelijk dat de slachtoffers vlak nadat zij samen met de verdachten ter plaatse waren uitgestapt zijn doodgeschoten.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zowel de verdachte als diens medeverdachte verklaard dat een vijfde persoon, die zij alleen kenden onder de bijnaam 'Engineer', de beide slachtoffers heeft doodgeschoten, vlak nadat zij ter plaatse waren aangekomen. Dit staaft in zoverre 's hofs bovenstaande opvatting dat de beide slachtoffers vlak na de aankomst in De Lier zijn doodgeschoten. Naar het oordeel van het hof is niet geheel uitgesloten dat er een vijfde persoon bij de schietpartij aanwezig is geweest. Het aantal inzittenden van de rode auto, waarin de verdachte kwam aanrijden, staat niet onomstotelijk vast en een eventuele vierde inzittende kan voor de omkijkende getuige [getuige 1]. onopgemerkt zijn gebleven in die auto of achter het busje. Naar het oordeel van het hof wijzen de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep als aannemelijk naar voren zijn gekomen, er echter op dat, indien een vijfde persoon aanwezig is geweest, deze vijfde persoon aan de zijde van de beide verdachten heeft gestaan, althans niet aan de zijde van de slachtoffers.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en zijn broer regelmatig bij de kassen, gelegen aan de Nieuwe Tuinen te De Lier, zijn geweest, omdat zij daar bij [betrokkene], de gebruiker van een kas, direct gelegen aan de Nieuwe Tuinen te De Lier, auto's repareerden. De verdachte en diens medeverdachte kenden derhalve de weg naar de Nieuwe Tuinen in De Lier. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat de slachtoffers de Nieuwe Tuinen te De Lier ook kenden noch dat de slachtoffers enige reden hadden om op 5 juli 2002 daarheen te gaan. De getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard (proces-verbaal politie Haaglanden, nr. LJN PL1563/ 2002/15288-123, d.d. 3 april 2003, blz. 326 tot en met 328) dat hij [betrokkene], kent en daar ook regelmatig is geweest en dat hij daar geregeld bezoekers maar nog nooit negers heeft gezien. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij daarheen ging om een identiteitsbewijs van een vriend van de 'Engineer' te halen teneinde bij verkoop een auto over te kunnen schrijven en zijn broer toevallig tege-lijkertijd daar was om - naar hem later bleek - een bus te gaan stallen, is naar het oordeel van het hof - mede gelet op het bovenstaande - niet aannemelijk geworden.

Daarenboven is het naar het oordeel van het hof niet voor de hand liggend dat een vijfde persoon zonder voorafgaand gesprek twee mensen vermoordt op een afgelegen en doodlopend pad, in het bijzijn van twee getuigen - te weten de verdachte en diens medeverdachte - die hij niet kent en waarvan hij niet weet of hij ze kan vertrouwen. Dat deze vijfde persoon in de auto van de verdachte al ruzie zou hebben gemaakt met de latere slachtoffers is naar 's hofs oordeel, alleen al door het moment waarop dit voor het eerst naar voren is gekomen, niet aannemelijk geworden.

Voorts acht het hof de verklaring van de verdachte, dat hij, nadat hij door de 'Engineer' onder bedreiging van een vuurwapen is meegenomen in de rode Suzuki, bij het eerste weerzien - en ook bij latere ontmoetingen - met zijn broer niet heeft gepraat hoe het hem is vergaan nadat hij de plaats delict onder bedreiging had verlaten, in verband met het bovenstaande opmerkelijk.

Indien al een vijfde persoon aanwezig is geweest, is het ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat hij degene is geweest die de beide slacht-offers heeft doodgeschoten. De getuige [getuige 1]. heeft verklaard dat zij zich, nadat zij een paar harde knallen hoorde, direct heeft omgedraaid en de bestuurder van de bus - de medeverdachte - met uitgestrekte arm, wijzend in de richting van de slachtoffers - die inmiddels in elkaar waren gezakt en op het pad lagen - zag staan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen aannemelijke verklaring gegeven waarom zijn medeverdachte op dat moment - anders dan om de slachtoffers dood te schieten - met gestrekte arm in de richting van de slachtoffers stond. Het hof acht het op grond van deze verklaring aannemelijk dat de medeverdachte - en dus niet een vijfde persoon - de beide slachtoffers heeft doodgeschoten. Ter plaatse zijn slechts kogels en hulzen uit één wapen gevonden.

Het hof acht de lezing van de verdachten over de schietpartij te minder geloofwaardig omdat zij, ook toen zij al verdachte waren, lange tijd hebben gewacht met een eigen lezing, zonder dat zij, in die lezing, daarvoor een begrijpelijke reden hebben gegeven. Het hof acht de lezing van de verdachte voorts ongeloofwaardig wegens de volgende inconsistenties.

- De verdachte heeft bij de rechtbank gezegd (proces-verbaal d.d. 17 maart 2004, blz. 4) dat hij met [medeverdachte] had afgesproken hem in De Lier op te halen, maar heeft op 8 december 2004 tegenover de rechter-commissaris verklaard (punt 3) dat hij [medeverdachte] op 5 juli 2002 had gezien, maar toen niets met hem had afgesproken en (punt 5) dat hij niet wist dat [medeverdachte] op 5 juli 2002 een camper zou gaan stallen in De Lier, dit als antwoord op de vraag of hij niet verbaasd was over diens komst daar.

- De verdachte heeft bij de rechtbank gezegd (proces-verbaal d.d. 17 maart 2004, blz. 4) dat hij met de telefoon van [medeverdachte] kort voordat die naar De Lier vertrok in de voormiddag van 5 juli 2002 een afspraak heeft bevestigd met de 'Engineer', maar in het proces-verbaal van de politie Haaglanden (District Rijswijk/ Westland, nr. 1563/2002/15288-256, d.d. 2 maart 2004) ontbreekt op blz. 1513 een spoor van dit gesprek in het overzicht van de met dat toestel op die dag gevoerde gesprekken.

- De verdachte heeft tegenover het hof verklaard (zitting 18 februari 2005) dat zijn bijrijders hem op de laatste rit voor de schietpartij hebben geïn-strueerd welke route hij moest volgen, maar heeft bij de rechtbank gezegd (proces-verbaal d.d. 17 maart 2004, blz. 4) dat hij nog voor De Lier [medeverdachte] heeft gebeld om te vertellen dat hij onderweg was naar De Lier.

- De verdachte heeft bij de rechtbank gezegd (proces-verbaal d.d. 17 maart 2004, blz. 5) dat hij na de schietpartij via Blijdorp is gereden, waar(na) zijn passagier is uitgestapt, en dat hij toen naar de Kruiskade is gereden waar hij een gesprek met [medeverdachte] heeft gehad en toen naar huis is gereden. Bij het hof (zitting 18 februari 2005) heeft hij verklaard dat hij na het uitstappen van de passagier meteen naar huis is gereden en dat hij zijn broer die dag nog wel bij hun moeder heeft gezien, maar niet apart heeft gesproken tot op 6 juli 2002. Op dit punt heeft hij ook de dienovereenkomstige verklaring van zijn broer juist genoemd.

- De verdachte heeft bij de rechtbank gezegd (proces-verbaal d.d. 17 maart 2004, blz. 5) dat zijn broer en hij na 5 juli niet meer door de 'Engineer' zijn benaderd of bedreigd, maar heeft bij het hof (zitting 18 februari 2005) een latere ontmoeting met en latere bedreigingen door deze beschreven.

Naar het oordeel van het hof is, gelet op het boven-staande, aannemelijk geworden dat de verdachte en diens medeverdachte tezamen en in vereniging de beide slacht-offers met voorbedachten rade om het leven hebben gebracht. Immers, op grond van het bovenstaande, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de beide verdachten bewust nauw en volledig hebben samengewerkt en gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan het door hen voorgenomen plan om de beide slachtoffers om het leven te brengen.

Het hof overweegt ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2] dat de verdachte zich, naar het lijkt alleen uit het besef dat een tweede kans om [slachtoffer 1] mee te lokken en te vermoorden zich niet licht zou voordoen, niet heeft ontzien een hem onbekende, die toevallig met het beoogde slachtoffer was meegekomen, mee te nemen naar de Lier en hem eveneens te vermoorden. Hij heeft die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in zijn auto uit Rotterdam naar De Lier meegenomen op een moment dat hij nog van de moorden kon afzien, maar kennelijk een afweging gemaakt tussen twee moorden of geen moord. Hierin ziet het hof ten opzichte van het slachtoffer [slachtoffer 2] ook kalm beraad en rustig overleg.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 ('moord') en 2 ('moord') tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte en zijn medeverdachte - zijn broer - hebben, vermoedelijk nadat de verdachte door één van de latere slachtoffers was opgelicht, het plan beraamd om deze te vermoorden. De verdachte en zijn broer hebben het latere slachtoffer meermalen opgebeld en gezegd dat zij met hem wilden samenwerken teneinde andere mensen op te lichten. Zij hebben hiertoe een afspraak gemaakt met het latere slachtoffer, die op de dag van de afspraak nog een andere persoon - eveneens een later slachtoffer - heeft meegenomen. De verdachten en de latere slachtoffers zijn daarop naar De Lier gereden, alwaar de medeverdachte, vlak na aankomst, de beide slachtoffers - op klaarlichte dag op een pad - heeft doodgeschoten. Aldus hebben de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van een buitengewoon ernstig misdrijf, te weten moord. De verdachten hebben de slachtoffers het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven, zonder daarvoor een reden te geven die deze daad zelfs maar begrijpelijk maakt. Al zou de verdachte, zoals zijn medeverdachte heeft verklaard, door het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn opgelicht, dan nog zou dat geen reden kunnen zijn om de gepleegde moorden minder streng te bestraffen. De nabestaanden van de slachtoffers is door dit misdrijf een immens leed aangedaan. Naar de ervaring leert zullen zij nog zeer lange tijd de psychische gevolgen van dit voor de rechtsorde zeer schokkende misdrijf ervaren. Dit alles klemt des te meer, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen enkel berouw en medeleven heeft getoond en tegen beter weten in de bewezenverklaarde feiten heeft ontkend.

Het hof is, gelet op alle bovengenoemde omstandigheden van oordeel dat slechts een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren een passende en geboden reactie vormt op het plegen van deze gruwelijke misdrijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2005.