Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2005, AT2882, 04/1015 KG
Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-03-2005, AT2882, 04/1015 KG
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 31 maart 2005
- Datum publicatie
- 31 maart 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AT2882
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AY8050, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AY8050
- Zaaknummer
- 04/1015 KG
Inhoudsindicatie
Het hof heeft diverse organisaties die opkomen voor de belangen van mensen met een chronische ziekte of een handicap, ongelijk gegeven in het kort geding dat zij tegen de Staat en de vervoersmaatschappij Transvision hadden aangespannen. Inzet van het kort geding was het sinds 1 april 2004 werkende vervoerssysteem dat bekend staat onder de naam 'Valyssysteem'. Dit systeem is een opvolger van het TraXX-systeem, waarvoor gehandicapten tot 1 april 2004 in aanmerking kwamen. Het hof heeft de eis afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen dat noch het recht op gelijke behandeling, noch het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het respect voor het privé- en gezinsleven en de bewegingsvrijheid, noch het recht op ongestoord genot van eigendom, een verplichting scheppen tot het treffen van een door de Staat gefinancierde voorziening voor bovenregionaal vervoer of een verbod inhouden om slechts een deel van de te reizen kilometers financieel te ondersteunen. Volgens het hof vloeit een wettelijke plicht om gehandicapten in staat te stellen zich over een onbeperkt aantal kilometers per jaar te verplaatsen tegen een tarief van hoogstens € 0,16 per kilometer ook niet voort uit de taak van de Staat om maatregelen te treffen ter bevordering van integratie van gehandicapten en van hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. De Staat heeft de (politieke) keuze gemaakt om een (gemaximeerd) budget voor gehandicaptenvervoer te reserveren en om een voor iedere gehandicapte gelijkelijk geldende regeling te treffen die binnen dat budget past. Deze vrije beleidskeuze is tot stand gekomen in overleg met het parlement en een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het hof acht de uitkomst van een en ander niet evident onredelijk of onmiskenbaar onrechtmatig.
Uitspraak
Uitspraak: 31 maart 2005
Rolnummer: 04/1015 KG
Rolnr. rechtbank: KG 04/722
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
1. CHRONISCH ZIEKEN EN GEHANDICAPTEN RAAD NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,
2. FEDERATIE VAN OUDERVERENIGINGEN,
gevestigd te Utrecht,
3. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
4. AMSTERDAMS PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM,
gevestigd te Amsterdam,
5. PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM WEST-FRIESLAND,
gevestigd te Zwaag,
6. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM GOOI EN VECHTSTREEK, gevestigd te Bussum,
7. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM AMSTELLAND EN DE MEERLANDEN, gevestigd te Hoofddorp,
8. PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM ZAANSTREEK,
gevestigd te Zaandam,
9. VERENIGING REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM ZUID-HOLLAND NOORD, gevestigd te Leiderdorp,
10. REGIONAAL PATIËNTEN CONSUMENTEN PLATFORM DEN HAAG EN OMSTREKEN (RPCP-DH e.o.), gevestigd te 's-Gravenhage,
11. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM DELFT WESTLAND-OOSTLAND, gevestigd te Delft,
12. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM MIDDEN-HOLLAND, gevestigd te Gouda,
13. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM GEZONDHEIDSREGIO DORDRECHT, gevestigd te Dordrecht,
14. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM MIDDEN-BRABANT, gevestigd te Tilburg,
15. REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM WZV-REGIO 24 (Noord-Oost Noord-Brabant en de Bommelerwaard),
gevestigd te Rosmalen,
16. VERENIGING REGIONAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM ZUID-OOST BRABANT, gevestigd te Eindhoven,
17. PROVINCIAAL PATIËNTEN/CONSUMENTEN PLATFORM UTRECHT
gevestigd te Utrecht,
18. STICHTING SAMENWERKENDE PATIËNTEN/CONSUMENTEN-ORGANISATIES GRONINGEN, gevestigd te Groningen,
19. STICHTING REGIONAAL PATIËNTEN CONSUMENTEN PLATFORM DRENTHE, gevestigd te Assen,
20. STICHTING ZORGGEBRUIKERSBUNDELING FLEVOLAND,
gevestigd te Lelystad,
21. STICHTING REGIONAAL PATIËNTEN CONSUMENTEN PLATFORM NOORD-HOLLAND NOORD, gevestigd te Den Helder,
22. STICHTING HUIS VAN DE ZORG,
gevestigd te Sittard,
23. STICHTING HET KLAVERBLAD ZEELAND,
gevestigd te Goes,
24. STICHTING PATIËNTEN CONSUMENTEN PLATFORM TWENTE,
gevestigd te Hengelo,
25. DWARSLAESIE ORGANISATIE NEDERLAND,
gevestigd te Kudelstaart,
26. PATIËNTENVERENIGING HMS NEDERLAND,
gevestigd te Hoek van Holland,
27. ORGANISATIE VOOR MENSEN MET EEN LICHAMELIJKE HANDICAP DELFT (OGD), gevestigd te Delft,
28. STICHTING ALGEMENE NEDERLANDSE GEHANDICAPTEN ORGANISATIE, gevestigd te Amersfoort,
29. MYALGISCHE ENCEPHALOMYELITIS STICHTING,
gevestigd te Hilversum,
30. STICHTING LANDELIJK STEUNPUNT CLIËNTENRADEN VOORZIENINGSCENTRA GEHANDICAPTEN, gevestigd te Utrecht,
31. STICHTING STEDELIJK OVERLEG LICHAMELIJK GEHANDICAPTEN UTRECHT, gevestigd te Utrecht,
32. CLIËNTENBOND IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Utrecht,
33. STICHTING BASISBERAAD GGZ,
gevestigd te Rotterdam,
34. [APPELLANT SUB 34],
wonende te [woonplaats], gemeente [Gemeente],
35. [APPELLANTE SUB 35],
wonende te [woonplaats], gemeente [Gemeente],
36. [APPELLANTE SUB 36],
wonende te Zundert,
37. [APPELLANTE SUB 37],
wonende te [woonplaats],
38. [APPELLANTE SUB 38],
wonende te [woonplaats],
39. [APPELLANT SUB 39],
wonende te [woonplaats],
40. [APPELLANTE SUB 40],
wonende te [woonplaats], gemeente [Gemeente],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna te noemen: appellanten,
procureur: mr. L.M. Bruins,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), zetelende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. M.F. van der Mersch,
en
2. TRANSVISION B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in het principaal appel,
hierna te noemen: Transvision,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 juli 2004, bevattende zeven grieven, zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 9 juli 2004 door de voorzieningenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij conclusie van eis in hoger beroep hebben zij overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd. De Staat en Transvision hebben (afzonderlijk) bij memorie van antwoord de grieven bestreden. De Staat heeft tevens incidenteel appel ingesteld en drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke appellanten bij memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben bestreden. Daarna hebben partijen schriftelijk gepleit en tevens schriftelijk op elkaars pleitnota's gereageerd. Appellanten en de Staat hebben bij die gelegenheid producties overgelegd.
Vervolgens hebben appellanten de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Blijkens de feiten en hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht gaat het in dit kort geding om het volgende:
1.2 Het vervoer ten behoeve van gehandicapten was tot 1994 geregeld in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Sinds 1994 dragen de gemeenten de zorg voor voorzieningen voor gehandicapten voor vervoer binnen de directe woon- en leefomgeving op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Naast de vervoersvoorzieningen op grond van de Wvg bestaan nog enkele vervoersvoorzieningen voor gehandicapten.
1.3 Omdat er behoefte was aan (vergoeding van) bovenregionaal vervoer voor gehandicapten en dit bovenregionaal vervoer niet tot de zorgplicht van de gemeenten behoort, heeft de Staat in 1999 een overeenkomst gesloten met vervoersbedrijf ConneXXion om per 1 juli 1999 het zogenaamde TraXX-vervoer uit te voeren. Uitgangspunt in deze overeenkomst was dat gehandicapten met het openbaar vervoer zouden reizen. ConneXXion organiseerde dat vervoer en wel zo dat een gehandicapte met de taxi naar een station werd vervoerd, met de trein naar de plaats van bestemming reisde en vervolgens weer per taxi naar de eindbestemming werd vervoerd. ConneXXion bepaalde tevens welke vervoersvoorzieningen noodzakelijk waren als de gehandicapte niet per trein kon reizen en verzorgde dat vervoer. Aan de gehandicapten werden in rekening gebracht de kosten die gemaakt zouden zijn indien de reis met het reguliere openbaar vervoer zou zijn afgelegd; de rest van de kosten werd door de Staat gedragen. Er gold geen limiet voor het aantal kilometers dat een gehandicapte tegen openbaarvervoerstarief kon reizen.
De overeenkomst met ConneXXion was van beperkte duur. Zij gold aanvankelijk tot 1 april 2002 en is verlengd tot 1 oktober 2002. Daarna is een aanvullende overeenkomst met ConneXXion gesloten met een looptijd tot 1 april 2004.
1.3 Omdat de kosten van het bovenregionaal vervoer in 2003 sterk waren toegenomen, is een nieuwe opzet voor bovenregionaal vervoer van gehandicapten uitgewerkt. Het voor dit vervoer door de Staat gereserveerde budget voor 2004 bleef daarbij gelijk aan dat voor 2003. Via een openbare aanbestedingsprocedure is een uitvoerder voor de nieuwe regeling gezocht. De opdracht is gegund aan Transvision en op 1 april 2004 heeft de Staat een overeenkomst met Transvision gesloten. Het overeengekomen vervoersysteem wordt "Valyssysteem" genoemd. Met de overeenkomst heeft Transvision zich jegens de Staat verbonden een Valyspashouder op diens verzoek (met eventueel meereizenden) te vervoeren en hulp te organiseren bij het in en uit de taxi stappen. Om van dit systeem gebruik te kunnen maken moet de gehandicapte houder zijn van een Valyspas. Deze pas kan hij krijgen als hij beschikt over een Wvg-vervoersbeschikking, een rolstoel of scootmobiel op basis van de Wvg of over een gehandicapten-parkeerkaart of een OV-begeleiderskaart.
1.4 Met de Valyspas beschikt de gehandicapte die gebruik kan maken van het openbaar vervoer over een laag persoonlijk kilometerbudget (pkb), hetgeen in 2004 betekende dat hij op jaarbasis maximaal 450 kilometer voor sociale en recreatieve, bovenregionale doeleinden met de taxi kon reizen tegen een tarief van € 0,16 per kilometer. Dit tarief is gebaseerd op het gemiddelde tarief voor reizen met openbaar vervoer. De gehandicapte die geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer kan een hoog pkb aanvragen en krijgen. Daarmee kon hij in 2004 op jaarbasis maximaal 900 kilometer voor sociale en recreatieve, bovenregionale doeleinden met de taxi reizen tegen een tarief van € 0,16 per kilometer. Voor 2005 zijn de kilometerlimieten voor het laag en het hoog pkb bepaald op 750 respectievelijk 2250 kilometer op jaarbasis. Er is geen mogelijkheid het pkb in individuele gevallen te verhogen. Na verbruik van het pkb bedragen de kosten van vervoer met de taxi voor een sociaal of recreatief doel buiten de gemeente € 1,25 per kilometer. De gehandicapte kan tegen dit hoge tarief ongelimiteerd van het Valysvervoer gebruik maken.
2.1 Appellanten hebben de Staat en Transvision in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort gezegd:
primair te bepalen dat gehandicapten zich bij voorzieningen voor bovenregionaal vervoer over een onbeperkt aantal kilometers per jaar met gebruikmaking van het Valyssysteem kunnen verplaatsen tegen een tarief van € 0,16 per kilometer, zulks onder de bepalingen dat de Staat en Transvision de gehandicapten daartoe in staat moeten stellen en dat de Staat dit aan Transvision moet vergoeden,
subsidiair de Staat op te dragen met appellanten in overleg te treden teneinde een systeem voor bovenregionaal vervoer voor gehandicapten tot stand te brengen waarin het gebruik van dat systeem niet is gebonden aan een kilometerbeperking en te bepalen dat in de periode gedurende welke zo'n systeem er nog niet is, een regeling conform de primaire vordering geldt,
meer subsidiair de Staat op te dragen met appellanten in overleg te treden teneinde een systeem voor bovenregionaal vervoer tot stand te brengen waarin het gebruik van dat systeem niet is gebonden aan een kilometerbeperking.
2.2 Zij hebben aan hun vordering het volgende ten grondslag gelegd. De Staat handelt door de invoering van het Valyssysteem met een vervoertarief van € 0,16 dat hoger is dan het voor niet-gehandicapten geldende openbaarvervoertarief en duurder dan TraXX, met een kilometerlimiet (ook voor gehandicapten die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen) en met een redelijkerwijze niet op te brengen tarief van € 1,25 in strijd met het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 Grondwet, artikel 14 EVRM, artikel 26 IVBPR en artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM), het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bewegingsvrijheid (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM j° artikel 14 EVRM, artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 12 IVBPR) en het recht op het ongestoord genot van zijn eigendom (artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM j° artikel 14 EVRM).
De overeenkomst tussen de Staat en Transvision bevat waar het betreft de prestaties te leveren ten behoeve van de gehandicapten, derdenbedingen als bedoeld in artikel 6:253 BW, waardoor de Valyspashouders op de voet van artikel 6:254 BW partij zijn bij de overeenkomst. Ingevolge artikel 6:248 lid 2 BW is de tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel van de limitering van het aantal te reizen kilometers per jaar tegen het tarief van € 0,16 niet van toepassing, omdat deze regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De overeenkomst moet daarom worden gelezen zonder de limitering, aldus appellanten.
2.3 Bij vonnis van 9 juli 2004 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen, de proceskosten van het geding tegen de Staat gecompenseerd en appellanten veroordeeld in de proceskosten van het geding tegen Transvision. Appellanten zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
3.3 Appellanten zijn met hun grieven opgekomen tegen het oordeel van de voorzieningenrechter, dat de Staat een ruime mate van beleidsvrijheid in dezen heeft, dat een zeer terughoudende toetsing dient plaats te vinden - te meer daar het een kort geding betreft -, dat het Valyssysteem (in samenhang met de andere bestaande vervoersvoorzieningen) voorziet in de behoefte van het merendeel van de betrokken personen, dat geen van de aangehaalde grondrechten betrekking heeft op hetgeen in de onderhavige procedure aan de orde is, dat niet uit de verdragsrechtelijke en grondrechtelijke bepalingen voortvloeit dat gehandicapten in alle gevallen in staat moeten worden gesteld om geen andere beperkingen bij het bovenregionaal reizen te ondervinden dan rechtstreeks uit hun handicap voortvloeit en dat een regulering (met bijvoorbeeld een maximering) op zichzelf geoorloofd moet worden geacht.
3.4 De Staat is met zijn incidentele grieven opgekomen tegen het oordeel dat het twijfelachtig is of de absolute maxima van 450 respectievelijk 900 kilometer in voldoende mate en in ieder individueel geval recht doen aan de opdracht die de Grondwet en verdragen de Staat opleggen en tegen de compensatie van de proceskosten.
4.1 Het hof overweegt vooreerst het volgende. Anders dan appellanten stellen - en ook anders dan waar hun deskundigen prof.mr. F. van Hoof en prof. O. de Schutter vanuit lijken te gaan, nu zij aannemen dat de Staat het Valyssysteem voor het TraXXsysteem in de plaats heeft gesteld - heeft de Staat met het Valyssysteem niet ingegrepen in een (bestaande) overeenkomst over het TraXXsysteem. De Staat heeft de TraXXovereenkomst niet opgezegd of op andere wijze actief doen beëindigen. De TraXXovereenkomst was van bepaalde duur; zij eindigde aanvankelijk in 2002 en is voor beperkte duur verlengd tot 1 april 2004. Voor de periode daarna was geen bovenregionaal taxivervoer voor gehandicapten voor sociale of recreatieve doelen geregeld. Door de overeenkomst met Transvision en daarmee de invoering van het Valyssysteem heeft de Staat ervoor gezorgd dat er voor gehandicapten ook na afloop van de overeenkomst met ConneXXion een mogelijkheid bleef bestaan om bovenregionaal tegen gereduceerd tarief met de taxi te reizen. Met het Valyssysteem belemmert de Staat de mobiliteit van gehandicapten niet met bijvoorbeeld een verbod op ongelimiteerd gebruik van gehandicaptenvervoer of weigering van toegang tot bestaande openbare voorzieningen.
4.2 Met het Valyssysteem krijgt een gehandicapte de eerste 450 respectievelijk 900 (in 2005: 750 respectievelijk 2250) kilometer die hij met de taxi reist voor een bovenregionaal, recreatief of sociaal doel een reductie van de kosten zodanig dat hij tegen een tarief van € 0,16 per kilometer met een taxi kan reizen. In dit geding speelt de vraag of het in strijd met de hiervoor in overweging 1.2 genoemde rechten danwel in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, dat voor dit doel niet méér kilometers per jaar tegen dit tarief kunnen worden afgelegd.
5.1. Het recht op gelijke behandeling (en daarmee samenhangend, het gebod om ongelijke gevallen ongelijk te behandelen naar de mate van ongelijkheid), het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het respect voor het privé- en gezinsleven en de bewegingsvrijheid scheppen geen verplichting tot het treffen van een door de Staat gefinancierde voorziening voor bovenregionaal vervoer en verbieden de Staat niet om - binnen of buiten het Valyssysteem - alleen een deel van de kilometers die gehandicapten bovenregionaal sociaal recreatief met de taxi willen reizen financieel te ondersteunen. Een (wettelijke) plicht om gehandicapten in staat te stellen zich over een onbeperkt aantal kilometers per jaar te verplaatsen voor bovenregionale, sociaal recreatieve doeleinden, tegen een tarief van hoogstens € 0,16 per kilometer, volgt ook niet uit de taak van de Staat om maatregelen te treffen ter bevordering van integratie van gehandicapten en van hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. De Staat heeft de (politieke) keuze gemaakt om een (gemaximeerd) budget voor gehandicaptenvervoer te reserveren en om een voor iedere gehandicapte gelijkelijk geldende regeling te treffen die binnen dat budget past. Deze vrije beleidskeuze, herhaald wordt dat de regeling noch in formele noch in materiële regelgeving haar grond vindt, is tot stand gekomen in overleg met het parlement, een belangenafweging heeft plaatsgevonden en de uitkomst van een en ander is niet evident onredelijk of onmiskenbaar onrechtmatig. Het feit dat de getroffen regeling geen uitzonderingsmogelijkheden kent, zodat (sommigen van de) gehandicapten door de hoge kosten van vervoer boven het pkb zich gedwongen zien om minder bovenregionale contacten te hebben waarbij zij zelf moeten reizen of om deze contacten met andere hulp te reizen dan met behulp van het taxivervoer van het Valyssysteem, maakt evenmin dat de kilometerlimiet in Valyssysteem jegens hen onmiskenbaar onrechtmatig is.
6. Er is ook geen sprake van een inbreuk op ongestoord genot van eigendom, zoals bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. De geboden aanspraak op reductie van het taxitarief zoals dat binnen het TraXXsysteem (tot 1 april 2004) bestond, kan niet worden aangemerkt als eigendom in de (ruime) zin van artikel 1 van genoemd Protocol. Het bedrag dat de Staat bijlegde voor de taxidiensten was per gehandicapte en per jaar verschillend en direct afhankelijk van het aantal kilometers dat de gehandicapte in dat jaar reed. Gehandicapten hadden vóór het gebruik van het vervoer geen aanspraak op een bepaalde vervoersuitkering. Zij kregen geen tegemoetkoming voor een vastgelegde hoeveelheid kilometers, ongeacht gebruik en zij konden ook geen reiskilometers of kilometervergoedingen verhandelen bij niet gebruik.
Door invoering van het Valyssysteem is ook niet een concrete aanspraak die op grond van reeds verleende diensten achteraf zou kunnen bestaan, ontnomen.
7. Gelet op het voorgaande handelt de Staat niet onrechtmatig door het aantal tegen betaling van € 0,16 per kilometer te reizen kilometers te beperken. Dit oordeel impliceert dat de eerste incidentele grief van de Staat gegrond is, maar omdat deze niet gericht was tegen een dragende overweging van de rechtbank, hoeft zulks niet tot vernietiging van het vonnis te leiden.
8. Appellanten hebben geen belang bij beoordeling van de vraag of er sprake is van een derdenbeding in de overeenkomst tussen de Staat en Transvision. Uit het voorgaande volgt immers dat de Staat en Transvision de overeenkomst grondwettelijk en verdragsrechtelijk gezien mochten aangaan zoals zij hebben gedaan, inclusief een limiet voor het aantal tegen betaling van € 0,16 te verzorgen kilometers. Mede gezien het gegeven dat het niet mogelijk is het gehandicaptenvervoer budgettair neutraal uit te voeren zonder aan ofwel het aantal rechthebbenden ofwel aan het door de rechthebbenden te maken gebruik limieten te stellen, is er geen grond de kilometerlimiet als in strijd met de redelijkheid en billijkheid opzij te zetten.
9.1 Appellanten sub 37 en 38 ([appellanten sub 37 en 38]) hebben aangevoerd dat zij beding 9.3 van de algemene voorwaarden bij brief van 22 juni 2004 buitengerechtelijk hebben vernietigd, zodat zij over iedere afgelegde kilometer, ook boven het pkb, niet méér dan het tarief van € 0,16 verschuldigd zijn. Bedoeld beding 9.3 bepaalt, kort gezegd, dat indien het saldo van het pkb ontoereikend is voor het aantal door de pashouder te reizen kilometers, de pashouder € 1,25 per kilometer verschuldigd wordt.
9.2 Het hof laat in het midden of dit beding 9.3 van de algemene voorwaarden genoegzaam aan [appellanten sub 37 en 38] bekend was. De vernietiging van dit ene beding uit de algemene voorwaarden brengt niet met zich dat Transvision contractueel verplicht is [appellanten sub 37 en 38] ongelimiteerd tegen een tarief van € 0,16 per kilometer te vervoeren. Immers, artikel 9 van de Valysovereenkomst bepaalt dat aan een pashouder een basiskwantum aan te reizen kilometers wordt toegedeeld. Een hoger kwantum moet uitdrukkelijk worden toegekend (hetgeen niet voor meer dan 900 respectievelijk 2250 kilometer per jaar geschiedt). Blijkens artikel 1 is het kwantum (het pkb) de hoeveelheid kilometers die een pashouder maximaal kan verreizen onder de in de overeenkomst gestelde voorwaarden (waaronder de in artikel 19 opgenomen prijs van € 0,16 per kilometer). Zonder beding 9.3 van de algemene voorwaarden kan de pashouder dus niet boven zijn pkb met het Valyssysteem reizen.
10. Al het voorgaande betekent dat de primaire vordering moet worden afgewezen. Er is geen wettelijke grond om de Staat de verplichting op te leggen om met appellanten in overleg te treden teneinde een systeem voor bovenregionaal vervoer voor gehandicapten tot stand te brengen waarin het gebruik van dat systeem niet is gebonden aan een kilometerbeperking. De voorzieningenrechter heeft dus ook de subsidiaire en de meer subsidiaire vordering van appellanten terecht afgewezen.
11. Gezien het voorgaande hadden appellanten als de in het ongelijk gestelde partij moeten worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. De derde grief van de Staat in het incidenteel appel is daarom gegrond.
12. De grieven, zowel de principale als de incidentele, behoeven geen verdere, afzonderlijke bespreking.
13. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, behoudens voor wat betreft de kostenveroordeling in het geding tussen appellanten en de Staat.
Appellanten worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en in eerste aanleg.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor wat betreft de compensatie van de kosten van het geding tussen appellanten (eisers in eerste aanleg) en de Staat;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in eerste aanleg tegen de Staat, aan de zijde van de Staat begroot op € 241,- aan griffierecht en € 703,- aan procureursalaris;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt appellanten in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 288,- aan verschotten en € 1.542,- aan procureursalaris en aan de zijde van Transvision begroot op € 288,- aan verschotten en € 1.542,- aan procureursalaris;
- veroordeelt appellanten in de kosten van het incidenteel appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op nihil aan verschotten en € 771,- aan procureursalaris;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling jegens de Staat uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dupain, Dulek en Mendlik en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2005 in aanwezigheid van de griffier.