Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-06-2010, BN3650, 22-005404-09

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-06-2010, BN3650, 22-005404-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 juni 2010
Datum publicatie
10 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3650
Formele relaties
Zaaknummer
22-005404-09

Inhoudsindicatie

De verdachte is voor overtreding van art. 5 WVW94 veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden/

Uitspraak

Rolnummer: 22-005404-09

Parketnummer: 11-800027-09

Datum uitspraak: 10 juni 2010

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 13 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 mei 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 08 september 2008 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers heeft verdachte, rijdende op de [straatnaam], -terwijl op de [straatnaam] voor de (overzichtelijke) kruising met de [straat] bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en er direct voor de kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht- een op de voorrangsweg, de [straat], rijdende fietser, die de kruising met de [straatnaam] (dicht) genaderd was, niet voor laten gaan,

en/of

heeft hij toen en aldaar gezien vanuit zijn zitplaats in het door hem bestuurde motorrijtuig met aanhangwagen een ruim zicht naar voren en/of naar op zij en/of naar achteren gehad, immers de cabine van het motorrijtuig was zodanig opgebouwd dat deze rondom voornoemde zitplaats (volledig) was voorzien van een of meer (grote) ruit(en),

en/of

heeft hij toen en aldaar dat kruispunt genaderd met een gelet op de situatie en de op hem verdachte rustende voorrangsplicht te hoge snelheid en aldus rijdend genoemd van links komende, op een voorrangsweg rijdende fietser, niet opgemerkt en voornoemd kruispunt is opgereden teneinde rechtsaf de [straat] op te rijden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan de van links komende fietser, zulks op een zodanig moment dat een aanrijding met de fietser onvermijdelijk was;

en/of

heeft hij toen en aldaar niet, althans onvoldoende snelheid verminderd en/of is hij toen en aldaar niet tijdig gestopt en/of is hij niet, althans onvoldoende uitgeweken, terwijl een op de voorrangsweg, de [straat], rijdende fietser de kruising met de [straatnaam] (dicht) genaderd was,

en/of

heeft hij niet voortdurend zijn volledige aandacht en/of zijn blik op het verkeer en/of de weg gehouden waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) is overleden;

SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 08 september 2008 te Gorinchem als bestuurder van een motorrijtuig (motorrijtuig met beperkte snelheid, inclusief oplegger), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd,immers heeft hij, verdachte, toen en daar rijdende op de [straatnaam], - terwijl op de [straatnaam] voor de (overzichtelijke) kruising met de [straat] bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en er direct voor de kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht - een op de voorrangsweg, de [straat], rijdende fietser, die de kruising met de [staatnaam] (dicht) genaderd was, niet voor laten gaan,

en/of

heeft hij toen en aldaar vanuit zijn zitplaats in het door hem bestuurde motorrijtuig met aanhangwagen een ruim zicht naar voren en/of naar op zij en/of naar achteren gehad, immers de cabine van het motorrijtuig was zodanig

opgebouwd dat deze rondom voornoemde zitplaats (volledig) was voorzien van een of meer (grote) ruit(en),

en/of

heeft hij toen en aldaar dat kruispunt genaderd met een gelet op de situatie en de op hem, verdachte, rustende voorrangsplicht te hoge snelheid, waardoor hij, verdachte, de op de voorrangsweg rijdende fietser niet opgemerkt heeft en voornoemd kruispunt is opgereden zonder zich ervan te vergewissen dat die kruising vrij was althans zonder voorrang te geven aan genoemde fietser, zulks op een zodanig moment dat een aanrijding met de fietser onvermijdelijk was,

en/of

heeft hij toen en aldaar niet althans onvoldoende snelheid verminderd en/of is hij toen en aldaar niet tijdig gestopt en/of is hij niet, althans onvoldoende uitgeweken, terwijl een op de voorrangsweg, de [straat], rijdende fietser de kruising met de [straatnaam] (dicht) genaderd was,

en/of

heeft hij niet voortdurend zijn volledige aandacht en/of zijn blik op het verkeer en/of de weg gehouden, waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) is overleden;

MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 08 september 2008 te Gorinchem als bestuurder van een motorrijtuig (met beperkte snelheid, inclusief oplegger), op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam], ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de [straat], een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers de bestuurder van een op die kruisende weg rijdende fietser niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, waarbij letsel aan een persoon (genaamd [slachtoffer]) is ontstaan, ten gevolge waarvan deze is overleden.

Procesgang

In eerste aanleg is de dagvaarding nietig verklaard voor zover die betrekking had op het subsidiaire feit. Voorts is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en is de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, subsidiair drie dagen vervangende hechtenis alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Gevoerd verweer met betrekking tot de nietigheid van de dagvaarding

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit (partieel) nietig dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in beide tenlasteleggingen, na de delictsomschrijving (van respectievelijk artikel 6 en 5 van de Wegenverkeerswet 1994) in de feitelijke omschrijving van het gedrag, onder "immers", een viertal alinea's is opgesomd in de en/of vorm, waarin feiten en omstandigheden worden beschreven. Door deze structuur houden de tenlasteleggingen de mogelijkheid in dat slechts een van de alinea's ter feitelijke invulling van de delictsomschrijving dient, hetgeen de tenlastelegging van beide feiten in de visie van de verdediging onbegrijpelijk maakt.

Het hof verwerpt dit verweer. Het hof overweegt dat in beide tenlasteleggingen de feitelijke gang van zaken gedetailleerd is weergegeven. Het hof is van oordeel dat geen onduidelijkheid bestaat over het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt; de verdachte heeft er ook geen blijk van gegeven niet te hebben begrepen welk feitenbestand onderwerp van het tenlastegelegde is.

Vaststelling van de feiten

Het hof zal wat betreft het overzicht van de feiten en omstandigheden, aansluiten bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in het beroepen vonnis heeft overwogen, omdat het hof zich daarmee verenigt.

De verdachte reed op 8 september 2008 als bestuurder van een motorrijtuig met beperkte snelheid (inclusief oplegger) over de [straatnaam] te Gorinchem richting de T-kruising met de [straat].

De [straat] is een voorrangsweg.

Op de [straatnaam] is voor de kruising met de [straat] een voorrangsbord (Bord B6) geplaatst en zijn haaientanden op de weg aangebracht. De verdachte wist dat hij een voorrangsweg naderde. De verdachte is bekend met de verkeerssituatie ter plaatse omdat hij voor zijn werk dagelijks meermalen over deze T-kruising rijdt. De verdachte is naar zijn zeggen ongeveer 20 meter voor de kruising gestopt om te kijken of hij met zijn voertuig rechtsaf kon slaan.

De verdachte is daarna opgetrokken en is richting de kruising gereden. De verdachte heeft verklaard dat hij bij het oprijden van de kruising niet harder dan 10 kilometer per uur reed. De verdachte heeft zijn voertuig niet onmiddellijk voor de kruising wederom tot stilstand gebracht, maar heeft wel nogmaals gekeken of het kruispunt vrij was en is toen de kruising opgereden om rechtsaf te slaan. Toen de verdachte het kruisingsvlak opreed zag hij plotseling een fietser voor zijn cabine. Hij heeft daarop volop geremd en zijn voertuig tot stilstand gebracht. Verdachte kon echter niet meer voorkomen dat de fietser werd geraakt. Verdachte heeft er geen verklaring voor waarom hij de fietser niet eerder heeft gezien. Het uitzicht dat de verdachte bij nadering van de kruising daarop had, was volledig vrij. Voorts waren er geen bijzondere weersomstandigheden en kunnen er geen infrastructurele oorzaken worden aangemerkt die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.

Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is namens de verdachte aangevoerd dat niet is komen vast te staan wat er feitelijk is gebeurd en of [slachtoffer], het slachtoffer, daadwerkelijk van links op de voorrangsweg kwam aangereden.

In de visie van de verdediging is het zeer wel mogelijk dat [slachtoffer] van rechts kwam en op het kruisingsvlak is gekeerd. Deze mogelijkheid is nader uitgewerkt in het door de verdediging ingebrachte rapport van deskundige A. Speldekamp van ASConsult. Indien [slachtoffer] op het kruisingsvlak is gekeerd was er sprake van een bijzondere verrichting en had hij de verdachte voorrang moeten verlenen.

Het hof gaat er gelet op de positie waarin de fiets van het slachtoffer werd aangetroffen vanuit dat [slachtoffer] van links op de voorrangsweg kwam aangereden. Naar het oordeel van het hof is er geen enkele reden om aan te nemen dat de fietser niet van links op de voorrangsweg kwam aangereden.

Naar het oordeel van het hof kan - gelet op het bovenstaande - worden vastgesteld dat de verdachte op 8 september 2008 op de [straatnaam] te Gorinchem geen voorrang heeft verleend aan een op een voorrangsweg rijdende fietser. De verdachte heeft door deze verkeersfout een ongeval met zeer ernstige gevolgen veroorzaakt.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit

Gelet op de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden zoals die hiervoor zijn weergegeven, is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 niet bewezen kan worden.

Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan -overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- behoort te worden vrijgesproken.

Gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte ontslag van rechtsvervolging bepleit ter zake van het hem subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens afwezigheid van alle schuld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich niet onoplettend heeft gedragen en heeft gedaan wat er onder de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. Door beperkingen in de werking van het menselijk brein kunnen zich dingen voor onze ogen afspelen die toch niet worden opgemerkt. De verdachte heeft mogelijk door dit falen de fietser niet gezien.

Het hof overweegt dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte de fietser niet heeft gezien. Dit betekent echter geenszins dat de verdachte de door hem gemaakte verkeersfout in het geheel niet kan worden verweten. Immers hij kende de verkeerssituatie en had zich er hoe dan ook van dienen te vergewissen dat het kruispunt vrij was. Dit heeft hij niet gedaan en daarom is zijn gedrag ten gevolge waarvan de heer [slachtoffer] is overleden, verwijtbaar.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 08 september 2008 te Gorinchem als bestuurder van een motorrijtuig (motorrijtuig met beperkte snelheid, inclusief oplegger), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte, toen en daar rijdende op de [straatnaam], - terwijl op de [straatnaam] voor de (overzichtelijke) kruising met de [straat] bord B6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en er direct voor de kruising op het wegdek haaientanden waren aangebracht - een op de voorrangsweg, de [straat], rijdende fietser, die de kruising met de [straat] (dicht) genaderd was, niet voor laten gaan, en is hij voornoemd kruispunt opgereden zonder zich ervan te vergewissen dat die kruising vrij was althans zonder voorrang te geven aan genoemde fietser, zulks op een zodanig moment dat een aanrijding met de fietser onvermijdelijk was, waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) is overleden.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft, terwijl hij voor zijn werk in een voertuig met een oplegger reed, geen voorrang verleend aan een op een voorrangsweg rijdende fietser. Hierdoor is een botsing ontstaan met deze fietser. De fietser is dezelfde dag aan zijn verwondingen overleden.

Het ongeval heeft het slachtoffer het leven gekost en onherstelbaar leed aan de nabestaanden berokkend.

Het hof neemt bij het bepalen van de op te leggen straffen voorts in aanmerking dat het ernstige gevolg van zijn handelen ook de verdachte zeer beroerd heeft.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte naast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Het hof zal, gelet op het feit dat sinds het ongeval ruim anderhalf jaar is verstreken, waarin de verdachte zijn werkzaamheden als chauffeur heeft uitgevoerd en hij niet met politie en justitie in aanraking is geweest, de proeftijd beperken tot de duur van één jaar.

Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen.

Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door mr. S. van Dissel, mr. G.P.A. Aler en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Zuidweg.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2010.