Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-1998, AV8466, 95/1382
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-1998, AV8466, 95/1382
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 oktober 1998
- Datum publicatie
- 4 april 2013
- Annotator
- Zaaknummer
- 95/1382
- Relevante informatie
- 4 AWR
Uitspraak
Het geschil betreft de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen en het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in de naheffingsaanslag begrepen boete.
Ontvankelijkheid van het beroep
De bestreden uitspraak is gedagtekend op 6 maart 1995 en is aan belanghebbendes gemachtigde toegezonden op 22 maart 1995. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, in verbinding met artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht eindigde de beroepstermijn op 3 mei 1995. Het beroepschrift is gedagtekend op 2 mei 1995, het is volgens de stempelafdruk op de envelop waarin het is toegezonden aan het Hof gefrankeerd uiterlijk op 3 mei 1995 en het is volgens een door de griffie van het Hof daarop geplaatste stempelafdruk als aldaar ontvangen geregistreerd op 8 mei 1995. Het Hof hecht geloof aan de met diens - aan het Hof en aan de wederpartij getoonde - postboek gestaafde verklaring van belanghebbendes gemachtigde ter zitting dat hij het beroepschrift op 3 mei 1995 - derhalve binnen de beroepstermijn - ter post heeft bezorgd. Nu het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tijdig ingediend.
Vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende heeft op 31 maart 1994 in Nederland gebruik gemaakt van de openbare weg met een hem ter beschikking staande personenauto die niet in Nederland was geregistreerd, zonder vooraf de BPM te hebben voldaan en zonder in het bezit te zijn van een beschikking inhoudende vrijstelling van die belasting.
3.2. Aan belanghebbende is ter zake van het in 3.1 bedoelde gebruik van de Nederlandse openbare weg de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur zich uiteindelijk op het standpunt gesteld dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
3.3. Belanghebbende was het gehele jaar 1994 gehuwd.
3.4. De woning aan de a-straat 1 te Q (Nederland) was op 31 maart 1994 eigendom van belanghebbende en zijn echtgenote, die toen in ieder geval nog in deze woning woonde. Belanghebbende heeft in ieder geval tot 30 augustus 1993 in deze woning samen met zijn echtgenote gewoond.
3.5. Belanghebbende heeft zich met ingang van 30 augustus 1993 uit het bevolkingsregister van de gemeente Q laten uitschrijven en heeft zich met ingang van 6 september 1993 in het bevolkingsregister van de stad Antwerpen, district Berchem, in België laten inschrijven.
3.6. Belanghebbende is van beroep makelaar in assurantiën en oefende op 31 maart 1994 dat beroep voornamelijk in Nederland uit. Hij was toen directeur en groot-aandeelhouder van zowel A BV welke vennootschap toen nagenoeg geen activiteiten ontplooide, als van de naar Belgisch recht opgerichte BV BA X Assurantiën. In Nederland oefende belanghebbende zijn beroep van makelaar in assurantiën uit in de vorm van een eenmanszaak. Voorts exploiteerde belanghebbende in 1994 samen met de broer van zijn echtgenote een boerderij, welke boerderij in eigendom toebehoorde aan belanghebbendes echtgenote en haar broer.
3.7. In België werd in het boekjaar 1993/1994 door de BV BA X Assurantiën een omzet behaald van f 8.250 en in het boekjaar 1994/1995 een omzet van nihil. De kosten van de BV BA in die jaren bestonden voornamelijk uit autokosten en representatiekosten. De eenmanszaak behaalde in 1994 een omzet van f 250.946.
3.8. Belanghebbende beschikte op 31 maart 1994 over bankrekeningen zowel in Nederland als in België. Voorts had belanghebbende in het jaar 1994 een jachtvergunning in Nederland en een jachtvergunning in België. Belanghebbende was in 1994 betalend lid van de golfvereniging B te Q (Nederland) en van de ANWB. Belanghebbende had in 1994 bij Nederlandse maatschappijen een ziektekostenverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering agrarisch- en jachtrisico en een pensioenplan lopen.
3.9. Ambtenaren van de douanepost te Z hebben op 20 dagen in de periode 30 maart 1994 tot en met 30 juni 1994 geconstateerd dat belanghebbende aankwam op en/of wegreed van het adres a-straat 1 te Q.
3.10. Belanghebbende ontving in 1994 aan hem geadresseerde post op het adres a-straat 1 te Q en de telefoonaansluiting stond - ook in het telefoonboek - op belanghebbendes naam. Belanghebbende nam de kosten van de nutsvoorzieningen van het adres a-straat 1 voor zijn rekening.
Geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.
4.1.1. Woonde belanghebbende, in de zin van artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzak rijksbelastingen, op 31 maart 1994 in Nederland?
4.1.2. Is het standpunt van belanghebbende zodanig pleitbaar dat niet kan worden gezegd dat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven?
Overwegingen van het hof
5.1. Aan de in 3.3 tot en met 3.10 vermelde feiten, in onderlinge samenhang beschouwd, ontleent het Hof het vermoeden dat belanghebbende na zijn uitschrijving uit het bevolkingsregister van Q op 30 augustus 1993 en ook op 31 maart 1994 het middelpunt van zijn sociale en economische leven nog in Nederland had. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. De door hem na de zitting in het geding gebrachte bewijsmiddelen wijzen weliswaar op het bestaan van banden van persoonlijke aard met het grondgebied van België, maar zij werpen onvoldoende licht op het door belanghebbende gestelde - en door de Inspecteur betwiste - feit dat de banden van persoonlijke aard met het grondgebied van Nederland op 31 maart 1994 in die mate waren geslaakt dat niet meer kan worden gezegd dat belanghebbende toen nog in Nederland woonde. Met name is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende toen duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde. Vraag 4.1.1 moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
5.2. Voor de beantwoording van vraag 4.1.2 moet worden onderzocht of voor het door belanghebbende ingenomen standpunt dat hij op 31 maart 1994 niet in Nederland doch in België woonde, zodanige argumenten zijn aan te voeren dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende door dat standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven (HR 22 april 1998, nr. 33. 198, BNB 1998/201). De banden van persoonlijke aard die belanghebbende op 31 maart 1994 met het grondgebied van België had, vormen argumenten als evenbedoeld. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende er niet in is geslaagd het in 5.1 vermelde vermoeden te ontzenuwen. Vraag 4.1.2 moet derhalve bevestigend worden beantwoord en de naheffingsaanslag moet worden verminderd met het bedrag van de verhoging.
(Volgt vernietiging en vermindering.)