Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2007, BB1902, 06/00287
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2007, BB1902, 06/00287
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 juni 2007
- Datum publicatie
- 17 augustus 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1902
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG9068, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/00287
Inhoudsindicatie
Ter zitting is het volgende tussen partijen komen vast te staan. Belanghebbende heeft al twee keer eerder op verzoek van de Inspecteur kopieën van de [lijfrentepolis] aan hem toegezonden. Op het moment dat de aanslag werd geregeld zat de polis dus in belanghebbendes dossier, althans deze had naar het oordeel van het hof er in kunnen en moeten zitten wanneer de Inspecteur deze niet had weggegooid.
Dat maakt naar het oordeel van het Hof dat voor 2001 en 2002 van een ambtelijk verzuim sprake is geweest, mede gelet op het feit dat het bedrag van (de aftrek van de) lijfrentepremie vanaf 1996 op zich niet is gewijzigd.
De Inspecteur kan aan zijn plicht voorhanden stukken en renseignementen te raadplegen niet ontkomen door deze weg te gooien. Dat zulks, naar de Inspecteur stelt, gebeurt op basis van interne instructies, maakt dat niet anders. Het tegendeel is veeleer het geval. De risico's verbonden aan een dergelijke werkwijze behoren daarmee door de Inspecteur te worden aanvaard.
Over 2001 en 2002 mag de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet navorderen wegens de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 06/00287
Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 juni 2006, nummer AWB 05/4255 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2005 voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.269,=. Op 30 juni 2005 zijn aan belanghebbende voor de jaren 2001 en 2002, onder de aanslagnummers 1 respectievelijk 2, navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.589,= voor het jaar 2001 en van € 33.030,= voor het jaar 2002, beide zonder boete. Deze aanslag en deze navorderingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 30 september 2005 gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 februari 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn voor het Hof de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende is geboren op 20 juli 1950 en gehuwd.
2.2. Belanghebbende is in het jaar 2003 werkzaam geweest bij A B.V. en bij B B.V. Daarnaast heeft belanghebbende in 2003 gedurende een aantal maanden een NWW-uitkering ontvangen. Het fiscaal loon over 2003 bedraagt € 43.297,=. De daarop ingehouden loonheffing bedraagt € 14.485,=.
2.3. Belanghebbende heeft op 1 april 1990 bij C N.V. (hierna: de verzekeraar), onder polisnummer 3, een kapitaalsverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. De einddatum van deze verzekering is 1 juli 2020. De verschuldigde premie bedraagt vanaf 1990 ƒ 9.000,= per jaar en vanaf 1996 ƒ 10.800,= (€ 4.901,=) per jaar.
2.4. Belanghebbende heeft in de aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 telkens een bedrag van € 4.901,= als betaalde lijfrentepremie in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning. De aangiften 2001 en 2002 zijn voor het vaststellen van de aanslag zonder nader onderzoek door de Inspecteur gevolgd. De primitieve aanslagen zijn opgelegd op 15 november 2002 voor het jaar 2001 en op 2 december 2003 voor het jaar 2002.
2.5. Voor het belastingjaar 2003 geeft de Inspecteur specifiek aandacht aan de aftrek van lijfrentepremie. Bij alle aangiften waarin een aftrek lijfrentepremie wordt gevraagd, wordt deze aftrek zorgvuldig gecontroleerd. De Inspecteur heeft op 17 december 2004 een vragenbrief aan belanghebbende gezonden waarin hij heeft verzocht om berekening van de jaar- en/of reserveringsruimte, opgave inzake pensioenaangroei in het jaar 2002, polis(sen) en voorwaarden van de verzekering en betalingsbewijzen van de premies. Belanghebbende heeft de gevraagde gegevens verstrekt.
2.6. Naar aanleiding van de beoordeling van de door belanghebbende verstrekte gegevens heeft de Inspecteur belanghebbende bericht over te gaan tot correctie van de voor het jaar 2003 in aftrek gebrachte lijfrentepremie en in navolging van deze correctie tot het opleggen over de jaren 2001 en 2002 van navorderingsaanslagen zonder vergrijpboetes.
2.7. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij wel had vernomen dat de wetgeving vanaf 2001 is gewijzigd, maar hij heeft zelf slechts een controle uitgevoerd op de voor hem geldende hoogte van de aftrekbare premie. Hij heeft de Inspecteur in verband met de aanslagregeling 2003 verzocht de verzekeraar toestemming te verlenen de polis met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 aan te passen aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit verzoek heeft de Inspecteur niet gehonoreerd.
2.8. Belanghebbende heeft tussen het afsluiten van de polis in 1990 en de controle van de premie aftrek in de aangifte 2003 reeds twee keer eerder gegevens inzake deze kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, waaronder de polis, op verzoek van de Inspecteur aan hem doen toekomen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de in aftrek gebrachte lijfrentepremies heeft gecorrigeerd en de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht heeft opgelegd.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- Aan proceskosten verzoek ik om een vergoeding ter zake van verletkosten alleen voor de zitting in hoger beroep overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht van € 50,= voor één uur.
De Inspecteur
- Bij gegrondverklaring van het hoger beroep ga ik akkoord met de vergoeding van proceskosten ter zake van verletkosten van € 50,=.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, voor de jaren 2001 en 2002 vernietiging van de navorderingsaanslagen en voor het jaar 2003 vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.368,=. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof volgt in beginsel de beslissing van de Rechtbank. Een inspecteur mag afgaan op een verzorgde aangifte. Hij behoeft in dat geval niet te twijfelen aan de juistheid daarvan en evenmin polissen op te vragen. Hij mag op de aangifte vertrouwen en de aanslag overeenkomstig de aangifte regelen.
Dat belanghebbende pas veel later, in 2005, het voornemen tot navordering vernam, maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft overigens, zo gaf hij desgevraagd toe, inderdaad eerder van de verzekeraar de gelegenheid gehad zijn polis aan te passen. De Rechtbank heeft dat terecht aangenomen.
Hij heeft, zo bleek ter zitting, die polis ook nu nog niet aangepast. Hij vreesde en vreest dat de verzekeraar gebruik zal maken van het recht de winstdeling te wijzigen bij elke wijziging van de polis. Dat de polis niet is aangepast, is dus veeleer een keuze van belanghebbende. Hij wil de fiscale aftrek zonder in te leveren op de winstdeling. Of en wat de wijziging belanghebbende zou kosten, had hij echter ook nog niet laten berekenen, zo geeft hij desgevraagd toe.
Hij wil eerst de uitkomst van deze procedure afwachten.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting nog eens uiteengezet dat hij er na de ontvangst van de aanslag over het jaar 2001, en nadien ook bij de ontvangst van die over het jaar 2002, op vertrouwde dat de aftrek werd geaccepteerd en ook voortaan zou worden verleend. Dat is echter niet genoeg. Van rechtens te beschermen vertrouwen is pas sprake wanneer de Inspecteur een en ander desgevraagd uitdrukkelijk had bevestigd, maar belanghebbende gaf toe dat daar geen sprake van is geweest. Dat betekent naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende slechts de hoop koesterde dat de aftrek geaccepteerd werd, zonder deze bij de Inspecteur op juistheid te toetsen.
4.3. Het Hof wijkt echter op het volgende punt af van de uitspraak van de Rechtbank.
4.4. Ter zitting is namelijk het volgende tussen partijen komen vast te staan. Belanghebbende heeft al twee keer eerder op verzoek van de Inspecteur kopieën van de polis aan hem toegezonden. Op het moment dat de aanslag werd geregeld zat de polis dus in belanghebbendes dossier, althans deze had naar het oordeel van het hof er in kunnen en moeten zitten wanneer de Inspecteur deze niet had weggegooid.
Dat maakt naar het oordeel van het Hof dat voor 2001 en 2002 van een ambtelijk verzuim sprake is geweest, mede gelet op het feit dat het bedrag van (de aftrek van de) lijfrentepremie vanaf 1996 op zich niet is gewijzigd.
De Inspecteur kan aan zijn plicht voorhanden stukken en renseignementen te raadplegen niet ontkomen door deze weg te gooien. Dat zulks, naar de Inspecteur stelt, gebeurt op basis van interne instructies, maakt dat niet anders. Het tegendeel is veeleer het geval. De risico's verbonden aan een dergelijke werkwijze behoren daarmee door de Inspecteur te worden aanvaard.
Over 2001 en 2002 mag de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet navorderen wegens de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim.
4.5. Het hoger beroep is dus voor de jaren 2001 en 2002 gegrond en voor het jaar 2003 ongegrond.
5. Griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig aan belanghebbende te vergoeden het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105,=, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 37,=, derhalve in totaal € 142,=.
6. Proceskosten
Nu het hoger beroep gedeeltelijk gegrond is, vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, in navolging van partijen, vast op € 50,=.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur voor zover betrekking hebbend op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002;
- vernietigt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002;
- handhaaft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door hem betaalde griffierecht van € 142,=;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende van € 50,=, en
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 13 juni 2007
door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en D. Barmentlo, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.