Home

Hoge Raad, 09-01-2009, BG9068, 07/10292

Hoge Raad, 09-01-2009, BG9068, 07/10292

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 januari 2009
Datum publicatie
9 januari 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG9068
Formele relaties
Zaaknummer
07/10292

Inhoudsindicatie

Art. 16 AWR. Ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat?

Uitspraak

Nr. 07/10292

9 januari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juni 2007, nr. 06/00287, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen en voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep voor het jaar 2003 ongegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover betrekking hebbend op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002, en de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 1 april 1990 bij een in Nederland gevestigde levensverzekeringsmaatschappij een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (hierna: de verzekering) afgesloten. In de jaren negentig heeft belanghebbende tweemaal desgevraagd gegevens inzake de verzekering, waaronder de polis, aan de Inspecteur doen toekomen.

3.1.2. Belanghebbende is door de verzekeringsmaatschappij in de gelegenheid gesteld de verzekering aan te passen aan de voorwaarden die met ingang van 2001 aan aftrek van de premie als lijfrentepremie worden gesteld. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3.1.3. Belanghebbende heeft bij zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 de betaalde verzekeringspremie telkens in mindering gebracht als lijfrentepremie. De aanslagen over 2001 en 2002 zijn vastgesteld zonder nader onderzoek.

3.1.4. Naar aanleiding van de aangifte over 2003 heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aftrekbaarheid van de premie. Daarbij bleek dat de voorwaarden van de verzekering niet waren aangepast. Dit heeft geleid tot correctie van de gevraagde premieaftrek voor het jaar 2003 en tot navorderingsaanslagen over de jaren 2001 en 2002.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat navordering over de jaren 2001 en 2002 niet is toegestaan op de grond dat de Inspecteur bij de regeling van de primitieve aanslagen over die jaren een ambtelijk verzuim heeft begaan omdat de polis twee keer eerder aan de Inspecteur was toegezonden en daarom in belanghebbendes dossier zat, dan wel had kunnen en moeten zitten. Daartegen richt zich het middel.

3.4. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

3.5. Het Hof heeft het hiervoor onder 3.4 overwogene miskend. De daarop betrekking hebbende klacht van het middel slaagt derhalve.

Immers, ook indien de polis van de destijds overeengekomen verzekering in het dossier van de Inspecteur aanwezig zou zijn geweest, zou zulks voor de Inspecteur geen reden behoeven te zijn geweest om aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen aftrekpost te twijfelen. Uit de polis zou slechts zijn gebleken dat deze behoorde tot de categorie van verzekeringen waarvan de voorwaarden voor premieaftrek met ingang van 2001 moesten worden aangepast, waartoe verzekeringsmaatschappijen hun verzekerden in het algemeen in de gelegenheid hadden gesteld. Nu in het aangiftebiljet een aftrekpost ter zake van betaalde premie was opgenomen, mocht de Inspecteur ervan uitgaan dat een zodanige aanpassing had plaatsgevonden. De door het Hof nog vermelde omstandigheid dat het bedrag van de premie vanaf 1996 niet was gewijzigd, is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat de Inspecteur in redelijkheid aan de juistheid van de aftrekpost behoorde te twijfelen.

3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet van enige omstandigheid op grond waarvan de Inspecteur bij de aanslagregeling over de jaren 2001 en 2002, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften, aan de juistheid van de onderwerpelijke aftrekpost in redelijkheid behoorde te twijfelen. Derhalve mocht hij, nadat bij de aanslagregeling over het jaar 2003 was komen vast te staan dat die aftrekpost ten onrechte was opgevoerd, ook voor de jaren 2001 en 2002, over laatstbedoelde jaren navorderen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2009.