Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2008, BD5027, 04/02058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-04-2008, BD5027, 04/02058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 april 2008
Datum publicatie
24 juni 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5027
Formele relaties
Zaaknummer
04/02058

Inhoudsindicatie

Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen onder meer rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet worden in verordeningen, op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

Tijdens het nadere onderzoek ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaard dat niet van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges ramingen van de kosten en de baten zijn gemaakt. Voorts heeft de heffingsambtenaar tijdens het nadere onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de onder 2.11 vermelde bijlagen 2 en 3 geen overzicht geven van de kosten en de baten van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges en dat deze bijlagen de enige stukken zijn met de ramingen van vorenbedoelde kosten en baten die voor de raad ter inzage lagen op het moment van het vaststellen van deze tarieventabel. Tijdens het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft de heffingsambtenaar nogmaals uitdrukkelijk verklaard dat de onder 2.11 vermelde bijlagen 2 en 3 bij de brief van 12 april 2007 geen overzicht geven van de kosten en de baten van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges. Deze verklaringen zijn door belanghebbende niet bestreden en het Hof houdt die verklaringen daarom voor waar.

Het ligt op de weg van de gemeentelijke regelgever om op inzichtelijke en controleerbare wijze de ramingen vast te leggen van met de heffingen te realiseren baten en de met die heffingen te dekken lasten. Bij gebrek aan dergelijke vastleggingen kan niet worden getoetst of is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet Uit 4.3 volgt dat in het onderhavige geval geen raming is gemaakt van de lasten en de baten ten aanzien van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel 2001 voorkomende leges. Als gevolg daarvan moet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Naar het oordeel van het Hof leidt het voorgaande ertoe dat de Legesverordening 2001 jegens de belanghebbende onverbindend dient te worden verklaard en dat de aanslagen dienen te worden vernietigd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02058

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de in één geschrift verenigde uitspraken van het hoofd van het bureau Algemene en Juridische Belastingzaken van de gemeente Z (hierna: de heffingsambtenaar) op de in één geschrift verenigde bezwaarschriften betreffende na te melden aanslagen leges.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 27 november 2003 onder aanslagnummer 000002 een aanslag in de bouwleges opgelegd ten bedrage van € 169.822,25. Tevens is aan de belanghebbende met dagtekening 27 november 2003 onder aanslagnummer 000004 een aanslag in de bouwleges opgelegd ten bedrage van € 7.308,13. Na daartegen bij één geschrift gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij de in één geschrift vervatte uitspraken de aanslagen gehandhaafd.

1.2. De belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 273. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 maart 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.

1.4. De belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder haar berustende stukken in te zenden. De belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

1.7. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 september 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.

1.8. De belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.9. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb de heffingsambtenaar verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder haar berustende stukken in te zenden. De heffingsambtenaar heeft bij schrijven van 24 september 2007 stukken ingediend. Deze stukken zijn bij brief van 8 oktober 2007 verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

1.11. Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft de belanghebbende vóór het tweede nadere onderzoek ter zitting aanvullende stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.12. Het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.

1.13. De belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.14. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

1.15. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens het onderzoek ter zitting, het nadere onderzoek ter zitting en het tweede nadere onderzoek ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Op 16 januari 2001 heeft de belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd ter zake van de voorgenomen bouw van een bedrijfsgebouw op het perceel plaatselijk bekend hoek A-straat/B-straat en het C op het bedrijvenpark D te Z (hierna: het bedrijfsgebouw). In de aanvraag is vermeld dat de aannemingssom fl. 30.000.000 (exclusief BTW) bedraagt.

2.2. Op 24 april 2001 is door burgemeester en wethouders van de gemeente Z de onder 2.1 gevraagde bouwvergunning verleend.

2.3. Op 9 mei 2001 heeft de belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd ter zake de voorgenomen bouw van een bedrijfsgebouw. Het betreft een wijziging van de plannen inzake het bedrijfsgebouw. In de aanvraag is vermeld dat de aannemingssom fl. 1.300.000 (exclusief BTW) bedraagt.

2.4. Op 6 augustus 2001 is door burgemeester en wethouders van de gemeente Z de onder 2.3 gevraagde bouwvergunning verleend.

2.5. Het bedrijfsgebouw is niet tot stand gekomen en dientengevolge heeft de belanghebbende geen gebruik gemaakt van de onder 2.2 en 2.4 vermelde vergunningen.

2.6. Ter zake van onder 2.1 en 2.3 vermelde aanvragen voor bouwvergunningen is met dagtekening 15 mei 2001 ten name van E B.V. onder aanslagnummer 000000 naar een bedrag van € 169.822,25 respectievelijk met dagtekening 15 mei 2001 ten name van E B.V. onder aanslagnummer 000000 naar een bedrag van € 7.308,18 een aanslag in de bouwleges opgelegd. Een besloten vennootschap met de naam E B.V. bestaat niet.

2.7. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 21 november 2003 zijn de tegen de onder 2.6 vermelde aanslagen ingediende bezwaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard en heeft de heffingsambtenaar ambtshalve die aanslagen vernietigd wegens een onjuiste tenaamstelling.

2.8. Ter zake van onder 2.1 en 2.3 vermelde aanvragen voor bouwvergunningen is vervolgens met dagtekening 27 november 2003 ten name van de belanghebbende onder aanslagnummer 000002 naar een bedrag van € 169.822,25 respectievelijk met dagtekening 27 november 2003 ten name van de belanghebbende onder aanslagnummer 000004 naar een bedrag van € 7.308,18 een aanslag in de bouwleges opgelegd.

2.9. De onder 2.8 vermelde aanslagen zijn gebaseerd op de - tot de gedingstukken behorende - Legesverordening (hierna: de Legesverordening 2001) en de bij die Verordening behorende tarieventabel 2001. Krachtens artikel 9 van de - eveneens tot de gedingstukken behorende - Legesverordening 2002 (hierna ook als zodanig aangeduid) blijft de hiervoor bedoelde Legesverordening 2001 van toepassing op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2002.

2.10. Bij brief van 18 januari 2005 heeft de heffingsambtenaar, in aanvulling op het op 17 januari 2005 verzonden verweerschrift, een zogenoemde kostenopzet 2001 inzake de leges bouwvergunningen met betrekking tot bouwvergunningen, monumentenvergunningen, sloopvergunningen en gebruiksvergunningen overgelegd.

2.11. Bij brief van 12 april 2007 heeft de heffingsambtenaar als bijlage 2 overgelegd een zogenoemde kostenopzet 2001 belastingen en heffingen inzake leges burgerzaken en als bijlage 3 een zogenoemde kostenopzet 2001 belastingen en heffingen inzake diverse vergunningen en leges bouwen.

2.12. Bij brief van 24 september 2007 heeft de heffingsambtenaar overgelegd het voorstel aan de raad van de gemeente Z (hierna: de raad) inzake belastingvoorstellen 2001. Op pagina 18 van dit laatste stuk is, voor zover te dezen relevant, het volgende vermeld:

'2. Overzichten van kosten en opbrengsten:

a. Reinigingsheffingen;

b. Rioolrechten;

c. Leges:

1. sector Bestuurszaken;

2. sector Stadsontwikkeling;

d. Marktgelden;

e. Begraafplaatsrechten;

f. Haven- en liggelden.

De stukken liggen ter inzage in de leeskamer van de raadsleden en in het informatiecentrum van het Stadskantoor.'.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dienen de aanslagen te worden vernietigd, omdat deze zijn opgelegd door een daartoe niet bevoegde ambtenaar?

II. Stond het de heffingsambtenaar vrij ten name van de belanghebbende de onderhavige aanslagen leges ter zake van een tweetal aanvragen voor een bouwvergunning op te leggen, nu de heffingsambtenaar naar aanleiding van deze twee door de belanghebbende ingediende aanvragen voor een bouwvergunning reeds (aan een niet bestaande rechtspersoon) twee, ten tijde van het opleggen van onderhavige aanslagen ook weer vernietigde, aanslagen heeft opgelegd?

III. Dienen de onderhavige aanslagen te worden vernietigd, omdat de Legesverordening 2001 op het moment van het opleggen van de aanslagen, zoals de belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist, niet meer gold?

IV. Dienen de onderhavige aanslagen te worden vernietigd op de grond dat de Legesverordening 2001 onverbindend zou zijn, omdat, zoals de belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist, de raad bij het vaststellen van de bij de Legesverordening 2001 behorende tarieventabel 2001 geen (volledig) inzicht heeft geboden in de geraamde baten en de geraamde lasten inzake de leges?

V. Dienen de onderhavige aanslagen te worden vernietigd op de grond dat de Legesverordening 2001 onverbindend zou zijn, omdat, zoals de belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist, de geraamde baten de geraamde lasten overtreffen?

VI. Dienen de onderhavige aanslagen te worden vernietigd op de grond dat de Legesverordening 2001 onverbindend zou zijn, omdat, zoals de belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist, in de geraamde kosten bedragen zijn opgenomen die daarin niet thuis horen?

VII. Dienen de aanslagen te worden vernietigd op de grond dat de kostendekkendheid van de verschillende leges zo groot is, dat sprake is van een onredelijke en willekeurige heffing?

VIII. Dienen de aanslagen te worden vernietigd op de grond dat het tarief inzake de bouwleges niet degressief is dan wel geen plafond kent?

IX. Dienen de aanslagen te worden vernietigd wegens door de belanghebbende gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel, daarin bestaande dat woningcorporaties ten onrechte niet in de heffing van bouwleges worden betrokken en de belanghebbende wel?

X. Dienen de onderhavige aanslagen te worden vernietigd, nu de belanghebbende, zoals zij stelt en de heffingsambtenaar betwist, met de heer F van de gemeente Z heeft afgesproken dat deze 'pro forma'-aanslagen zou opleggen en uitstel van betaling zou verlenen totdat duidelijk zou zijn of het bouwproject daadwerkelijk zou worden gerealiseerd?

XI. Heeft de heffingsambtenaar in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb, door in de bezwaarfase het verzoek om uitstel van betaling niet te beoordelen casu quo niet te honoreren?

De belanghebbende beantwoordt de vragen I en III tot en met XI bevestigend en vraag II ontkennend. De heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Voor hetgeen partijen tijdens de onderzoeken ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal.

3.3. De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken en vernietiging van de bestreden aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Uit overwegingen van proceseconomie zal het Hof allereerst vraag IV beantwoorden.

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen onder meer rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet worden in verordeningen, op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

4.3. Tijdens het nadere onderzoek ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaard dat niet van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges ramingen van de kosten en de baten zijn gemaakt. Voorts heeft de heffingsambtenaar tijdens het nadere onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de onder 2.11 vermelde bijlagen 2 en 3 geen overzicht geven van de kosten en de baten van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges en dat deze bijlagen de enige stukken zijn met de ramingen van vorenbedoelde kosten en baten die voor de raad ter inzage lagen op het moment van het vaststellen van deze tarieventabel. Tijdens het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft de heffingsambtenaar nogmaals uitdrukkelijk verklaard dat de onder 2.11 vermelde bijlagen 2 en 3 bij de brief van 12 april 2007 geen overzicht geven van de kosten en de baten van alle in de tarieventabel 2001 voorkomende leges. Deze verklaringen zijn door belanghebbende niet bestreden en het Hof houdt die verklaringen daarom voor waar.

4.4. Het ligt op de weg van de gemeentelijke regelgever om op inzichtelijke en controleerbare wijze de ramingen vast te leggen van met de heffingen te realiseren baten en de met die heffingen te dekken lasten. Bij gebrek aan dergelijke vastleggingen kan niet worden getoetst of is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet Uit 4.3 volgt dat in het onderhavige geval geen raming is gemaakt van de lasten en de baten ten aanzien van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel 2001 voorkomende leges. Als gevolg daarvan moet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Naar het oordeel van het Hof leidt het voorgaande ertoe dat de Legesverordening 2001 jegens de belanghebbende onverbindend dient te worden verklaard en dat de aanslagen dienen te worden vernietigd.

4.5. Vraag IV dient bevestigend te worden beantwoord. Alle overige in geschil zijnde vragen behoeven geen beantwoording meer.

4.6. Uit al het vorenstaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de belanghebbende is.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan de belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4,5 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 2.173,50.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraken,

- vernietigt de aanslagen,

- gelast dat aan de belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.173,50, en

- wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 8 april 2008 door P. Fortuin, voorzitter, R.J. Koopman en J.Th. Simons, leden, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.