Home

Hoge Raad, 16-04-2010, BM1236, 08/02001

Hoge Raad, 16-04-2010, BM1236, 08/02001

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 april 2010
Datum publicatie
16 april 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM1236
Formele relaties
Zaaknummer
08/02001

Inhoudsindicatie

Artikel 229b Gemeentewet. Opbrengstlimiet. Aan ramingen van baten en lasten te stellen eisen.

Uitspraak

Nr. 08/02001

16 april 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

's-Hertogenbosch (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 april 2008, nr. 04/02058, betreffende van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) geheven leges.

1. Het geding in feitelijke instantie

In verband met het in behandeling nemen van een tweetal aanvragen tot het verkrijgen van bouwvergunningen zijn van belanghebbende twee bedragen aan leges geheven.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd van het bureau Algemene en Juridische Belastingzaken van de gemeente 's-Hertogenbosch bij in één geschrift vervatte uitspraken deze bedragen gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd, en de geheven leges verminderd tot op nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Aan belanghebbende zijn in verband met het in behandeling nemen van een tweetal in 2001 ingediende aanvragen tot het verkrijgen van een bouwvergunning twee bedragen aan bouwleges geheven. De heffing van die bedragen is gebaseerd op de Legesverordening 2001 van de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: de verordening) en de bij de verordening behorende tarieventabel 2001.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Het Hof heeft daartoe redengevend geacht dat in het onderhavige geval geen raming is gemaakt van de baten en lasten ter zake van alle in de verordening en de tarieventabel 2001 voorkomende diensten. Het Hof is daarbij kennelijk uitgegaan van de eis dat reeds bij het vaststellen van de tarieventabel volledig inzicht moet zijn geboden in de geraamde baten en lasten. Tegen deze oordelen keert zich het middel.

3.3.1. Artikel 229b van de Gemeentewet stelt aan verordeningen als de onderhavige de eis dat de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (hierna: de opbrengstlimiet). Daartoe dient te worden beoordeeld 'of de kostendekking van de gehele verordening niet boven de 100 percent uitgaat' (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 61). In het kader van deze beoordeling van de opbrengstlimiet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, LJN AP1951, BNB 2005/112).

3.3.2. In dit verband verdient opmerking dat de wijze waarop en het tijdstip waarop inzicht is geboden in de geraamde baten en lasten ter zake van de diensten niet bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overtreffen. Zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, BNB 2009/159, dient de heffingsambtenaar in een procedure als de onderhavige, waarin een limietoverschrijding in geschil is, inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dat inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening.

3.3.3. Het voorgaande brengt mee dat het Hof bij zijn in 3.2 weergegeven oordelen is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is derhalve gegrond.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. Voor de procedure na verwijzing verdient nog opmerking dat de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 24 april 2009 uitgangspunten voor de stelplicht en de verdeling van de bewijslast heeft geformuleerd voor een geschil als het onderhavige.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2010.