Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2010, BM9153, 20-003008-09

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2010, BM9153, 20-003008-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 juni 2010
Datum publicatie
24 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM9153
Formele relaties
Zaaknummer
20-003008-09

Inhoudsindicatie

Art. 244 Sr. en art. 246 Sr.

1. Vernietiging van het promis-vonnis onder meer vanwege een onvoldoende nauwkeurige verwijzing naar de bewijsmiddelen waaraan de door de rechtbank opgenomen feiten en omstandigheden zijn ontleend.

2. Vrijspraak van feit 2 (het seksueel misbruik van verdachtes dochter in een periode dat zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt) vanwege onvoldoende wettig bewijs.

3. Bewezenverklaring van feit 1 (het meermalen plegen van handelingen met verdachtes indertijd zes- tot achtjarige kleindochter die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam) en feit 3 (de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van verdachtes elfjarige buurmeisje).

4. Verwerping van de unus testis nullus testis- en betrouwbaarheidsverweren ter zake.

5. Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003008-09

Uitspraak : 23 juni 2010

TEGENSPRAAK

PROMIS

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2009 in de strafzaak met parketnummer 01/825065-09 tegen de verdachte,

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1953],

thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,

waarbij hij van het onder 2 ten laste gelegde werd vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde - respectievelijk gekwalificeerd als “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” en “feitelijke aanranding van de eerbaarheid” - werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, met de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A], de oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel en de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [B].

Hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal vrijspreken, maar het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts dat de vorderingen van beide benadeelde partijen zullen worden toegewezen, telkens met oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.

De raadsvrouwe van verdachte heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard en subsidiair dat de verdachte integraal van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Voor het overige heeft zij verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de op te leggen straf of maatregel.

Ontvankelijkheid van het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep

De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend en dat de belangen van verdediging daardoor in ernstige mate zijn geschaad. De verdediging kent namelijk het inhoudelijke standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van het vonnis niet en heeft zich daarop dan ook niet kunnen voorbereiden, aldus de raadsvrouwe.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

In artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is het vereiste neergelegd dat de officier van justitie binnen een termijn van veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven indient. Het hof stelt met de raadsvrouwe vast dat de officier van justitie heeft verzuimd een dergelijk schriftuur in te dienen.

De consequentie van dit verzuim wordt op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de rechter gelaten, in die zin dat hem een discretionaire bevoegdheid is gegeven om in een zo voorkomend geval het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof overweegt in dit verband dat de bezwaren van de officier van justitie blijkens de akte beroep d.d. 8 september 2009 zijn gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde alsmede tegen de aard van de opgelegde straf. In aanmerking genomen dat de officier van justitie ter terechtzitting van de rechtbank van 14 augustus 2009 uitdrukkelijk heeft onderbouwd dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen zou moeten worden verklaard en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zou moeten worden opgelegd, vermag het hof niet in te zien waarom de verdediging zich niet heeft kunnen voorbereiden op het inhoudelijk standpunt van het openbaar ministerie ter zake.

Naar het oordeel van het hof is de verdediging dan ook geenszins in haar belangen geschaad, hetgeen temeer geldt nu de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde noch de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling heeft gevorderd. Het hof zal daarom in dit geval geen gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid om het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Bijgevolg wordt het verweer verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, onder meer omdat de rechtbank niet voldoende nauwkeurig heeft verwezen naar de bewijsmiddelen waaraan de door haar opgenomen feiten en omstandigheden zijn ontleend. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die de Hoge Raad reeds bij arrest van 15 mei 2007 (LJN BA0424) aan een promis-werkwijze heeft gesteld. Bovendien zijn die feiten en omstandigheden niet voldoende redengevend voor de bewezenverklaring van de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op meerdere, althans één, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 21 december 2008 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, (telkens) met [A], geboren [in het jaar 2000], (zijnde zijn, verdachtes, kleindochter), die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende hij, verdachte, (telkens):

- zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [A] gebracht/geduwd en/of

- zijn tong in de mond van die [A] gebracht/geduwd en/of

- aan de vagina en/of de schaamlippen, van die [A] gelikt en/of

- zijn vinger(s) in de anus van die [A] gebracht/geduwd en/of

- die [A] zijn penis laten aftrekken, althans laten vasthouden, en/of

- zijn penis in de mond van die [A] gebracht/geduwd en/of

- in de mond van die [A] sperma gespoten, althans geürineerd, en/of

- die [A] haar tong in zijn, verdachtes, mond laten doen.

2.

hij op meerdere, althans één, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 1986 tot en met 1 oktober 1992 te Asten en/of te Deurne, in elk geval in Nederland, (telkens) met [C], geboren [in het jaar 1980], (zijnde zijn dochter), die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) één of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [C], hebbende hij, verdachte, (telkens):

- zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [C] gebracht/geduwd en/of

- die [C] zijn, verdachtes, penis laten aftrekken, althans laten vasthouden, en/of

- zijn penis in de mond van die [C] gebracht/geduwd en/of

- zijn tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [C] gebracht/geduwd en/of aan de vagina, althans de schaamlippen, van die [C] gelikt en/of

- zijn penis tussen de schaamlippen van die [C] gebracht/geduwd en/of vervolgens (gedeeltelijk) in de vagina van die [C] geduwd/gebracht.

3.

hij in of omstreeks de periode van 1 september 2007 tot en met 1 november 2007 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [B] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van één of meer ontuchtige handeling(en), hebbende hij, verdachte,

- zijn tong, althans lippen, tegen de mond/lippen, van die [B] gebracht/geduwd en/of

- zijn hand onder de trui van die [B] gebracht/geduwd en/of (vervolgens) haar bh losgemaakt en/of over de (blote) buik van die [B] gewreven en/of

- zijn hand tussen de onderbroek en/of broek van die [B] gebracht/geduwd en aldus doende de billen van die [B] aangeraakt

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het mee naar buiten nemen van die [B] en/of (met kracht) duwen van die [B] tegen een muur (van een huis, althans een gebouw) en/of (met kracht) vastpakken van die [B] en/of (onverhoeds) kussen en/of betasten van die [B] en/of openmaken van zijn riem en/of gulp en/of (met kracht) naar beneden duwen/brengen van die [B];

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij in of omstreeks de periode van 1 september 2007 tot en met 1 november 2007 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, met [B], geboren [in het jaar 1996], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende hij, verdachte,

- zijn tong, althans lippen, tegen de mond/lippen, van die [B] gebracht/geduwd en/of

- zijn hand onder de trui van die [B] gebracht/geduwd en/of (vervolgens) haar bh losgemaakt en/of over de (blote) buik van die [B] gewreven en/of

- zijn hand tussen de onderbroek en/of broek van die [B] geduwd en/of gebracht en aldus doende de billen van die [B] aangeraakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 2

Anders dan de rechtbank, die de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde heeft vrijgesproken vanwege gebrek aan overtuiging, deelt het hof het door de advocaat-generaal en de raadsvrouwe ingenomen standpunt dat voor dat feit onvoldoende (onderscheidend) wettig bewijs voorhanden is.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Aan de verdachte wordt met het onder 2 ten laste gelegde verweten dat hij zijn dochter [C] seksueel heeft misbruikt in een periode dat zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Dat verwijt vindt zijn grondslag in de verklaringen die [C] over een specifiek voorval heeft afgelegd, dat circa twintig jaar geleden plaatsvond toen zij zes à zeven jaar oud was. Zij heeft daarbij een beschrijving gegeven van een mannelijk persoon die de woning aan [een adres] te Asten - waar zij indertijd met haar vader, de verdachte, en de rest van het gezin woonde - met een sleutel betrad, die haar broer [D] wegstuurde en haar vervolgens misbruikte. Eerst op veertienjarige leeftijd besefte zij naar eigen zeggen dat deze man haar vader, de verdachte, was geweest. In zoverre is derhalve sprake van een hervonden herinnering. Haar broer [D] die het voorval tot op zekere hoogte zou moeten kunnen bevestigen, heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren. Ook de verklaring van haar zus [E] biedt geen steun, nu zij over een ander incident heeft verklaard en daarvan slechts heeft gezegd dat de verdachte hun gezamenlijke slaapkamer binnenkwam en naar het bed van haar zus [C] ging. Daarmee is komen vast te staan dat slechts de geboortedatum van [C] en het woonadres van de verdachte en zijn gezin worden bevestigd door andere bewijsmiddelen.

Nog daargelaten de terecht opgeworpen vraag of de verklaringen van [C] mede een invulling zijn van hetgeen zij in de loop der jaren met haar zussen over misbruik in hun jeugd heeft besproken (het door de rechtbank genoemde “collaborative storytelling”), dwingt het voorgaande reeds tot de conclusie dat haar verklaringen onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Nu niet eens bevestigd kan worden dat de verdachte op het moment van het vermeende misbruik in de woning aanwezig was, kunnen de geboorteakte en de vaststelling van zijn woonadres immers bezwaarlijk als voldoende steun gelden.

Het hof zal de verdachte daarom bij gebrek aan bewijs van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.

Bewijsoverwegingen

• Vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien feit 1

Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

I.

Op 8 januari 2009 deed [E] namens haar dochter [A] aangifte van seksueel misbruik. Deze aangifte houdt voor zover hier van belang het volgende in.

“Hierbij doe ik aangifte namens mijn minderjarige dochter [A], momenteel acht jaar oud, van seksueel misbruik bij haar gepleegd door haar opa, zijnde mijn vader, [de verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). […]

Ik ben eind 2006 verhuisd vanuit Deurne naar [een bungalowpark] in Bakel. Ik heb daar gewoond tot begin februari 2008. Van daaruit ben ik gaan wonen op ons huidige adres, [een adres] te Helmond. […] [A] is […] altijd het oogappeltje geweest van oma (het hof begrijpt: [F]). […]

[Op 21 december 2008] […] ging [ik] naar boven omdat [A] boven had gespeeld en rotzooi had gemaakt. Ik ging naar haar kamer en ruimde de rommel op die bestond uit allerlei briefjes. Tussen de rommel vond ik een gevouwen briefje. Dit briefje viel mij op omdat het zo keurig gevouwen was. [Ik heb] dit briefje opengevouwen en gelezen. Ik las dit briefje en zag hierin staan dat zij met opa had moeten seksen en dat opa haar de mooiste van de familie vond. [Op het briefje stond de datum van 13 december 2008. De dag voor die datum heeft [A] nog gelogeerd in Bakel bij haar opa en oma (het hof begrijpt: ook op [dat bungalowpark]) aan [een adres] in Bakel, gemeente Gemert-Bakel.] […]

Ik ben […] met [A] [naar mijn slaapkamer gegaan]. […] [A] zei toen dat opa haar aanraakte. Ik vroeg toen aan [A] of opa haar aan haar arm aanraakte, hierop zei ze [A] “Nee”. Ik vroeg toen aan [A] of opa haar aan haar hoofd aanraakte, hierop zei [A] “Nee”. Ik zag dat [A] vervolgens naar beneden keek en vroeg aan [A] of opa haar been aanraakte, hierop zei [A]: “Nee, aan mijn fluit”. […] Ik heb [A] altijd aangeleerd om haar vagina, fluit te noemen. Vervolgens zei [A] dat opa haar ook deed kussen. […]

Ik vroeg toen aan [A] waarom zij dan toch altijd naar opa en oma wilde gaan als iets dergelijks bij haar gedaan werd. [A] zei toen tegen mij dat zij eigenlijk alleen maar [bij] oma wilde zijn, maar dat opa daar dan ook bij is. […]

Ik ben de volgende dag, 22 december 2008, meteen naar de huisarts [naam huisarts] gegaan. […] De huisarts […] vroeg aan [A] wat er gebeurd was. [A] zei toen heel voorzichtig dat opa dingetjes gedaan had. De dokter vroeg wat opa gedaan had. Hierop begon [A] te huilen. De dokter […] vroeg of 1 of 2 of 10 of 20 keer gebeurd was. Hierop zei [A] dat het wel 9 keer gebeurd was. […]

Nog diezelfde avond kwam de huisarts bij mij thuis en gaf mij de verwijskaart en de afspraak met de kinderarts. Ik moest de volgende dag 23 december 2008 […] met [A] naar de kinderarts genaamd [naam kinderarts] van het Elkerliek ziekenhuis in Helmond. […]

Bij de kinderarts klapte [A] dicht. De kinderarts zei] dat [A] het dan op mocht schrijven en dat zij dan met mij in een andere kamer ging zitten tot zij klaar was. […]

Op een gegeven moment kwam [A] onze kamer ingelopen en zei dat ze klaar was met het briefje schrijven. […] De kinderarts wilde het briefje in de map schuiven en ik vroeg of ik dat briefje mocht lezen. Hierop vroeg de kinderarts aan [A] of ik dat briefje mocht lezen. [A] zei dat dit goed was. […] Ik las dat opa over haar fluit likte en dat hij met zijn vinger wel eens in haar kont zat en dat dit zeer deed. Verder weet ik niet meer precies wat er in stond. […] Ik schrok hiervan want dit had [A] mij niet verteld. […]

Door de huisarts of door de kinderarts werd aan [A] gevraagd of het gebeurde in groep 4 en toen antwoordde [A] “Ja”. Vervolgens vroeg de arts of het ook gebeurde in groep 3 en toen antwoordde [A] ook “Ja”. Vervolgens vroeg de arts of het ook gebeurde in groep 2 en toen antwoordde [A] “Nee”. Ik begreep daaruit dat het seksueel misbruik dus al begonnen is in groep 3. Ik kan u nog vertellen dat [A] groep 3, 2 keer heeft moeten doen. Ik weet echter niet of het seksueel misbruik dus al begonnen is in het 1e jaar dat zij groep 3 volgde of alleen in het 2e jaar dat zij in groep 3 zat.]”

II.

Van algemene bekendheid is dat kinderen die het derde leerjaar van de basisschool volgen over het algemeen zes jaar oud zijn.

III.

Het briefje waarover [E] in de aangifte spreekt, bleek afkomstig te zijn uit het dagboek van [A] en bevatte onder meer de volgende passage.

“Date: 13\Dec\Zat

Lieve dagboek, ik wert waker opa was al waker en we ging sexsen om dat opa mij de mooiste van de famili vint.”

IV.

Deze tekst is aan een handschriftonderzoek onderworpen. Het Nederlands Forensisch Instituut rapporteerde daarover het volgende.

“Het handschrift op de pagina uit het dagboek is in deze zaak als betwist aangemerkt. […] Als vergelijkingsmateriaal voor het gevraagde onderzoek diende de volgens opgave door [A] geschreven […] tekst […].

De resultaten van het vergelijkend handschriftonderzoek leiden tot de conclusie dat het betwiste handschrift hoogstwaarschijnlijk is geschreven door [A] zelf.”

V.

Over de gebeurtenis waarop de onder III weergegeven dagboekaantekening betrekking heeft, is door [A] tijdens haar eerste studioverhoor een nadere verklaring afgelegd. Uit die hierna weergegeven verklaring maakt het hof op dat de verdachte op 13 december 2008 met zijn vingers de vagina van [A] is binnengedrongen en dat hij bovendien zijn tong in haar mond heeft gebracht.

“[Verhoorster:] Waar[over] kom jij hier met mij […] praten, [A]?

[A:] Over mijn opa. […] Hij heeft iets stouts gedaan bij mij. […] Na de grote, niet naar de grote vakantie, maar na de Sinterklaas vakantie, was op een vrijdag (het hof begrijpt: 12 december 2008) en die vrijdag was ik bij opa en oma blijven slapen en toen werd ik ’s morgens wakker en opa was al wakker en… Ehm durf ik niet te vertellen. ([A] doet handen voor gezicht).

[Verhoorster:] Ik zie dat je handen voor je ogen houdt, hoe komt dat, dat je het niet durft te vertellen, [A]?

[A:] Het is iets ergs. […]

[Verhoorster:] En hoe kan ik jou helpen dat je het durft te zeggen? Wil je het opschrijven?

[A:] Ja. […]

[Verhoorster:] […] Je [hebt] […] [op]geschreven: “Toen vroeg hij als wij gingen seksen en toen zei ik “nee” en hij trok mijn broek omlaag en deed zijn wijsvinger in mijn fluit stoppen. Toen zei ik “auw”, toen zei ik “opa ik wil niet meer. Ik wil tekenen.” […]

[Verhoorster:] Zijn wijsvinger van welke hand heeft hij in jouw fluit gestopt?

[A:] Van allebei. […]

[Verhoorster:] […] En welke wijsvinger heeft hij als eerste in jouw fluit gestopt?

[A:] De linker.

[Verhoorster:] En wat deed hij met zijn wijsvinger toen hij die in jouw fluit stopte?

[A:] Bewegen.

[Verhoorster:] En wat voor een beweging maakte hij?

[A:] Rondjes. […]

[Verhoorster:] […] In welke kamer is dat gebeurd? […]

[A:] Het was ’s morgens in de woonkamer […] op de bank.

[Verhoorster:] Op de bank. Oké. Nou dan gaan we daar verder nog over praten he, over die keer in de woonkamer, op de bank. Ehm, jij vertelde al dat opa eerst zijn linker wijsvinger in jouw fluit deed en rondjes deed draaien. En hoe ging dat toen verder?

[A:] Toen had hij pijn aan zijn linker wijsvinger en toen deed hij met zijn rechter en toen ging hij grotere rondjes draaien en toen zei ik: “Opa, je doet me pijn.” En toen ging ie gewoon steeds door. […] En toen deed hij iets anders wat ik weer niet durf te vertellen.

[Verhoorster:] Hmm, en durf je dat wel op te schrijven?

[A:] Ja. […] [[A] schrijft op: “Toen hield hij op en ging met zijn tong in mijn mond.”]

[Verhoorster:] En wat deed opa met zijn tong in jouw mond?

[A:] Ook gewoon rondjes draaien. […] Met de tong. […] En toen zei ik: “Opa, jouw baard kriebelt en ik wil graag tekenen voor oma.” En toen eh, hield hij niet op en ging hij steeds harder rondjes draaien en toen zei ik: “Opa, nou wil ik echt stoppen.” En toen zei hij: “Nog eventjes en dan stoppen we.” […] Toen ik weer naar huis ging, schreef ik dat in mijn dagboek en vond ik dat blaadje stom, gooide ik dat op de grond bij het vuil en hebben mama en papa dat gevonden. […]

[Verhoorster:] […] Wat is seksen?

[A:] Eh, wat grote mensen doen […] kussen.

[…]

[Verhoorster:] […] En jouw fluit, heb je daar ook een andere naam voor?

[A:] Ja. […] Prut.

[Verhoorster:] Prut. En wat kun je met jouw prut?

[A:] Alleen plassen. […]

[Verhoorster:] […] Enn hoe stopte dat, dat opa met zijn vinger in jouw fluit zat? […]

[A:] Toen: “Opa, ik wil echt niet meer, ik wil een tekening voor oma maken.” En toen zei hij: “Zullen we dan gaan kussen?” Toen zei ik: “Nee opa, ik wil echt een tekening voor oma maken.”

VI.

In datzelfde studioverhoor heeft [A] ook over andere voorvallen verklaard. Zo gaf zij een beschrijving van hetgeen een week eerder op 5 december 2008 gebeurde, waaruit het hof afleidt dat de verdachte toen aan haar vagina heeft gelikt en met een vinger haar anus is binnengedrongen. Voorts maakt het hof uit die verklaring op dat hij op andere momenten zijn penis in de mond van [A] heeft gebracht om daarin vervolgens klaar te komen dan wel - zoals [A] zelf meent - te plassen. Verder blijkt dat de verdachte zich door [A] heeft laten aftrekken en haar tong in zijn mond heeft laten doen. De verklaring waarin dit alles naar voren komt, luidt als volgt.

“[A:] [Het gebeurde ook in] de badkamer en in de woonkamer. En soms als oma in de dinge is, dan in zijn kantoor. […]

[Verhoorster:] […] Wat is er in de badkamer gebeurd met jou en opa?

[A:] Toen moest ik op de kraan gaan zitten en toen trok opa weer mijn broek omlaag en toen deed hij met zijn tong in mijn fluit en toen zei ik: “Opa, dat mag niet, dat is vies.”

[….] Ehm, toen deed hij mijn broek weer omhoog, of ik deed dat en toen zei hij: “Zullen we nog een, een heel klein kusje doen?” Toen zei ik: “Nee opa, net had je het beloofd, een heel klein kusje en toen deed je het nog langer.” […]

[Verhoorster:] […] Weet je nog wanneer het gebeurd is, in welke maand? […]

[A:] Ja, gewoon op de vrijdag.

[Verhoorster:] […] En bedoel je dan die vrijdag waar we het net over gehad hebben, na de Sinterklaasvakantie?

[A:] (schudt nee) in de Sinterklaasvakantie (het hof begrijpt: 5 december 2008). […]

[Verhoorster:] […] Wat aan jouw fluit [deed] hij likken?

[A:] Eh, de bovenkant en een beetje onder en gaat ie, soms maakt ie dan de benen los en gaat ie bij mijn achterkont voelen en zeg ik “Opa, dat doet pijn hoor.”.

[Verhoorster:] En met wat gaat hij bij jouw achterkont voelen?

[A:] Met zijn hand. […] Dan gaat ie, waar ik uit ga poepen, gaat ie dan aan zitten en dat vind ik vervelend, want dat doet ook nog erg pijn. […] Eh, dan gaat ie zo steeds op en neer. […] Steeds op en neer in mijn kont. […]

[Verhoorster:] Je hebt me ook verteld dat jullie daarna nog naar het kantoor zijn geweest. […] Want wat is er in het kantoor gebeurd met opa?

[A:] Toen deed hij steeds kleine kusjes geven op mijn wang en mijn mond. […]

[Verhoorster:] […] En wat zijn eh, nog andere dingen die opa bij jou gedaan heeft? […]

[A:] Eh, alleen maar bij mij heeft gedaan of wil je ook weten wat ik bij opa heb gedaan. […] [Ik moest] zijn piemel vasthouden en de piemel in de mond doen. Ja, en dat vond ik helemaal niet fijn en toen moest hij plassen en dat deed hij gewoon in mijn mond.

[Verhoorster:] Deed hij gewoon in jouw mond plassen? En wanneer is dat gebeurd?

[A:] Elke dag dat ik bij hem ging slapen en de piemel in mijn mond moest doen.

[Verhoorster:] En waar was dat dan als jij de piemel vast moest houden of in je mond moest doen?

[A:] In de wc.

[Verhoorster:] In de wc. En wat zei opa dan als jij de piemels vast moest houden?

[A:] (haalt diep adem) die zei toen: “Ga maar bewegen met je mond, van voor naar achteren.” […]

[Verhoorster:] Oké. En als je dan de piemel in de mond had en moest weten, zat jij toen of stond jij toen of lag jij of nog anders?

[A:] Toen zat ik. […]

[Verhoorster:] […] En hoe was opa toen jij de piemel in de mond had? Stond ie, zat ie of lag ie of anders?

[A:] Stond. […]

[Verhoorster:] Dus opa de stond en jij zat en waar zat jij op?

[A:] Op de wc-bril. […] Die was dicht. […]

[Verhoorster:] […] Als jij dan op die wc-bril zat en opa staat dan, waar zijn dan de handen van opa?

[A:] Eh, gewoon naast hem.

[Verhoorster:] Naast hem. Eh eh, hoe kan jij dan de piemel van opa in de mond doen?

[A:] Ja, opa doet eerst zijn broek omlaag en dan pakt hij zijn piemel en die doet hij erin en dan gaat hij gewoon zo staan, hoeft hij niks te doen en dan moet ik iets doen, terwijl ik dat helemaal niet fijn vind en opa hoeft niet te beslissen wat ik moet doen.

[Verhoorster:] En hoe voelt de piemel van opa dan aan, als je die in de mond hebt?

[A:] Met haartjes. […] Als ik er met mijn tong op ga, is die kei hard.

[Verhoorster:] Oké en eh, je voelt dan haartjes zeg je en voelt kei hard als je met de tong op gaat. En je vertelde ook dat opa een keer in je mond deed plassen.

[A:] Ja. […] Moest ik doorslikken van opa, toen zei ik tegen opa: “Ik moet naar de wc, heel erg.”En toen mocht ik naar de wc van opa en toen spuugde ik het gewoon uit. […]

[Verhoorster:] […] Zijn er nog andere dingen die je bij opa moest doen?

[A:] Ja, ook mijn tong in hem tong doen als hij zijn tong in mijn mond moest doen. […]

[Verhoorster:] […] Dus als ik het goed begrijp, heb jij de piemel van opa vast moeten houden met je mond hè, heb je ook nog met iets anders vast moeten houden, de piemel, van opa?

[A:] Nee, eh ja. Met mijn handen.

[Verhoorster:] En wat moet je dan doen als je de piemel vast moest houden met je handen?

[A:] Op en neer gaan ([A] gaat met rechterhand op en neer). […]

[Verhoorster:] […] En hoe wist je wat je moest doen met je handen met de piemel van opa? Zei opa dat of eh wist je dat, of moest dat?

[A:] Eh, de eerste keer, toen ik 6 werd, op mijn zesde was ie mee begonnen en eh, toen eh, legde hij uit wat ik moest doen. […]

[Verhoorster:] Oké. Want waar woonde jij toen dat begon met opa?

[A:] In Deurne (het hof begrijpt: vóór eind 2006). […]

[Verhoorster:] […] Nou heb je verteld dat je eh, de plas eh, in de mond moest doen en dat je dat deed uitspugen hè. Wat zag jij, als je de plas deed uitspugen?

[A:] Allemaal geel, en bloed erin en er zat ook een stukje vel van de binnenkant volgens mij, van de buitenkant in. En toen deed ik “ieuw” […].

[Verhoorster:] Want welke kleur had de plas van opa?

[A:] Eh, geel en rood en een stukje vel erin. […]

[Verhoorster:] […] [Is er] nog meer [gebeurd]? […]

[A:] […] Bij de loods. […[ of ja bij de schuur waar opa werkt. Daar heb ik nog paardje gereden. […] En toen eh, heeft opa een seks DVD’tje gevonden. En dat vond ik vies, hij heeft er zelfs wel drie gevonden. […]

[Verhoorster:] Hoe vaak ben je met opa bij de loods geweest, bij de paardjes?

[A:] Eh, bijna, vrijdag en zaterdag gaan we daar altijd heen.

[Verhoorster:] En wat doet opa daar dan bij de loods?

[A:] Soms gaat ie daar ook met mij seksen. […]

[Verhoorster:] Want wat voor seks heeft opa met jou bij de schuur gedaan?

[A:] Gewoon hetzelfde als die vrijdag waar Sinterklaas al voorbij was.”

VII.

In dat studioverhoor brengt [A] verder nog naar voren dat haar opa, de verdachte, haar op diverse manieren weerhield om die gebeurtenissen tegen haar oma te vertellen. Daarover verklaarde zij het volgende.

“[A:] […] En toen wou ik het gaan zeggen tegen oma, maar hij hield mij tegen: “Niet zeggen, dan krijg je van mij een lolly.” En ik deed het ook niet zeggen, want ik wou zo graag een lolly. […]

[Verhoorster:] En hoeveel lolly’s heb je gekregen?

[A:] Twee. […] En toen had ik die vlug meteen opgegeten, want ik mag nooit en ook nooit ’s morgens snoep van oma. […]

[Verhoorster:] […] Ehm, je hebt mij ook nog verteld eh, [A] dat opa jou verteld heeft dat je niks tegen oma mocht zeggen […]. En wat, wat mocht jij erover vertellen?

[A:] Helemaal niks.

[Verhoorster:] Helemaal niks. Maar wat zei opa daarover dan?

[Verhoorster:] Niks zeggen hè, anders gaan oma en ik uit elkaar en krijg je klappen van mij!”.”

VIII.

Uit een tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [G] blijkt dat de door [A] bedoelde loods in Deurne gevestigd was en dat daar inderdaad seksbanden zijn aangetroffen. De verklaring houdt voor zover hier van belang het volgende in.

“Ik ken [de verdachte]. […] Ik ken [de verdachte] niet alleen als buurman, maar hij heeft ook als vrijwilliger gewerkt voor de stichting [naam van stichting]. Ik ben directeur van die stichting. […]

Mij worden vragen gesteld over een loods. Ik kan bevestigen dat er een oude loods stond aan [een adres] in Deurne. In die loods werden spullen voor de Stichting [naam van stichting] opgeslagen. […] Ik kan bevestigen dat er vorig jaar (aangezien de verklaring is afgelegd op 7 juli 2009, begrijpt het hof: in 2008) een partij videobanden in de loods opgeslagen is geweest. Dat waren bijna allemaal seksbanden.”

IX.

Uit de navolgende verklaring van [B] valt af te leiden dat [A] zich ten opzichte van haar in 2007 in algemene zin heeft uitgelaten over het door de verdachte begane misbruik.

“De dochter van uh die zus van [H] (het hof begrijpt: [de dochter van de zus van H, B]) […] had mij als eerste verteld dat [de verdachte] ook aan haar had gezeten. En dat heb ik toen meteen die dag daarna, nee die dag zelf tegen mamma en pappa verteld. Mamma en pappa hebben dat verzwegen. Totdat zij ging praten tegen die ouders, ’n jaar of anderhalf verder (aangezien [A] met haar ouders eerst na het vinden van haar dagboekaantekening op 21 december 2008 is gaan praten, begrijpt het hof: in 2007). […] Wij noemen haar altijd [I]. […] We waren in het zand aan het spelen samen. […] En toen begon zij daar in één keer over. […] Da [de verdachte] uh aan haar uh poes heeft gezeten en zo. […] Ja, meer zei ze niet. […] Ik zei “Ok, ik zal het tegen niemand zeggen”.”

X.

Dat wordt bevestigd door de moeder van [B], zo blijkt uit haar hierna weergegeven verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris.

“Ik heb van [B] gehoord dat er iets met [A] zou zijn gebeurd. Het was [B] die tegen mij heeft gezegd dat [A] hetzelfde had meegemaakt als zij.”

XI.

Blijkens de hierna vermelde geboorteakte is [A] geboren [in het jaar 2000].

“Akte van geboorte

Aktenummer: [aktenummer]

Geslachtsnaam: [achternaam A]

Voornamen: [voornamen A]

Dag van geboorte: [een dag in het jaar 2000]”

XII.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard.

“[A] is mijn kleindochter, zij wordt ook wel [I] genoemd. […] Het klopt dat zij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 21 december 2008 meer dan eens bij ons (het hof begrijpt: bij verdachte en zijn echtgenote [F]) in het bungalowpark [naam van bungalowpark] in Bakel heeft gelogeerd. […] [A] was dol op oma. […]

Bij ons stond een grote schaal met lolly’s. […] Het klopt dat in de loods in Deurne sekstapes lagen.”

• Unus testis nullus testis-verweer ten aanzien van feit 1

De raadsvrouwe heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling of er voldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn een onjuist criterium heeft aangelegd. De kern van de ten laste gelegde gedragingen is steeds terug te voeren op één bron en dat is [A]. De bevestiging van de geboortedatum en haar logeerbezoeken zijn in dat verband onvoldoende onderscheidend bewijs, aldus de raadsvrouwe.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is een wettelijk bewijsminimum neergelegd (de zogeheten unus testis nullus testis-regel), inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 17 januari 1927 (NJ 1927, 189) en zijn daaropvolgende jurisprudentie, waarin naar voren komt dat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft en heeft dat als ondergrens gehanteerd.

Het hof deelt het standpunt van de raadsvrouwe dat de rechtbank daarmee de recente jurisprudentie van de Hoge Raad heeft miskend. De Hoge Raad heeft immers bij zijn arresten van 30 juni 2009 (LJN BH3704 en LJN BG7746) het aangescherpt criterium aangelegd dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op 26 januari 2010 voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt (LJN BK2094).

Voor een beoordeling ter zake van het onderhavige geval acht het hof allereerst van belang dat de onder III weergegeven dagboekaantekening van [A] niet door haarzelf naar voren is gebracht, maar bij toeval door haar moeder is gevonden en dat [A] eerst daarna omtrent het seksuele misbruik door de verdachte heeft verklaard. Die dagboekaantekening en de daaruit voortgekomen verklaringen van [A] worden bovendien in belangrijke mate ondersteund door de onder I en XII weergegeven verklaringen van haar moeder en de verdachte, voor zover daarin wordt bevestigd dat de bewuste logeerpartijen hebben plaatsgevonden.

Anders dan de raadsvrouwe heeft bepleit, is het hof van oordeel dat daarmee de verklaringen van [A] in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Het verweer wordt daarom verworpen.

• Betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van feit 1

De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van [A] niet voldoende betrouwbaar kunnen worden geacht, aangezien ernstig rekening dient te worden gehouden met bronbesmetting. [A] heeft immers in elk geval met haar moeder en [B], maar wellicht ook met anderen over het misbruik gesproken. Gelet daarop moet het hof de verdachte bij gebrek aan voldoende betrouwbaar bewijs van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken, aldus de raadsvrouwe.

Het hof stelt bij de beoordeling van dat verweer voorop dat de wijze waarop de onder III weergegeven dagboekaantekening is aangetroffen, de conclusie rechtvaardigt dat de aangifte van het seksueel misbruik in eerste instantie niet op instigatie van [A] is gedaan. Bovendien zijn de door haar vervolgens tijdens de studioverhoren afgelegde verklaringen gedetailleerd, in de kern steeds consistent, vinden bevestiging in andere bewijsmiddelen en komen op het hof authentiek over. Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder niet aannemelijk geworden dat haar verklaringen mede door gesprekken met anderen zijn ingegeven. Uit de onder I vermelde aangifte komen juist aanwijzingen voor het tegendeel naar voren, nu [A] bij de kinderarts in de gelegenheid wordt gesteld om haar verhaal buiten de aanwezigheid van haar moeder en de kinderarts op te schrijven en haar moeder bij het naderhand lezen van dat verhaal schrikt omdat het nieuwe details bevatte. Het hof is dan ook van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat [A] uit eigen wetenschap heeft verklaard. Dat zij heeft ontkend met [B] over het misbruik te hebben gesproken, kan daar niet aan afdoen. Volgens [B] heeft zij immers slechts de weinig gedetailleerde opmerking gemaakt dat de verdachte “aan haar poes heeft gezeten”.

Ook anderszins zijn het hof geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de door [A] afgelegde verklaringen zou moeten worden getwijfeld.

Het verweer wordt daarom verworpen.

• Vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3

Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

XIII.

Op 3 februari 2009 volgde opnieuw een aangifte tegen de verdachte. Ditmaal was het de moeder van [B]. Haar aangifte houdt voor zover van belang het volgende in.

“Ik doe hierbij aangifte van seksueel misbruik, gepleegd bij mijn dochter [B], door [de verdachte]. […]

[Wij wonen in een chalet aan [een adres] te Bakel] […] [Bij] ons om de hoek […], twee huizen van onze woning verwijderd, […] [zijn [de verdachte] en [zijn echtgenote F] komen wonen.] […] [Eind] september, begin oktober 2007, [vertelde B] mij in een weekeinde, op een zondag, dat [de verdachte] aan haar had gezeten. Ik vroeg haar toen waar hij bij haar aan had gezeten. [B] begon toen te huilen en ze zei dat [de verdachte] had geprobeerd om aan haar borsten te zitten. Hij had haar heel hard met haar rug tegen een huis geduwd […]. [De verdachte] zou ook nog geprobeerd hebben om haar op de grond te duwen. […]

Een paar dagen later kwam [B] huilend thuis. [B] vertelde dat zij kort ervoor met [A] aan het spelen op de veranda van de woning van [A] en dat toen [F] daar was. [B] had toen tegen [F] gezegd dat [de verdachte] een viezerik was, omdat hij aan haar had gezeten. […] [F] heeft kennelijk toen [B] van die woning weggejaagd en gezegd dat [B] een leugenaar is. Op het moment dat [B] dit vertelde, zat [H] bij mij buiten in de tuin. [H] heeft gehoord wat [B] tegen mij zei.”

XIV.

Tegenover de rechter-commissaris voegde zij daaraan het volgende toe.

“Over het moment waarop [B] aan mij heeft verteld dat er iets gebeurd was, kan ik nog het volgende verklaren.[…] [B] kwam achter van het pleintje af. Het was tegen de avond. […] [B] kwam huilend binnen en ze zei: “[de verdachte] heeft aan mij gezeten, maar ik kon ontsnappen mam” en ze zei dat het net ervoor was gebeurd. [B] heeft mij later verteld dat een dochter van [de verdachte], namelijk [H], […] kennelijk iets had tegen kinderen had geroepen met een luide stem. Die [H] was toen vlakbij waar [de verdachte] en [B] stonden.

[B] vertelde dat [de verdachte] toen kennelijk geschrokken was en haar heeft losgelaten, waardoor [B] kon ontsnappen. […] Ze heeft al langer tegen mij gezegd dat [H] haar reddende engel was.”

XV.

[H] kan zich, blijkens haar verklaring bij de rechter-commissaris, niet alleen een moment herinneren waarop [B] overstuur naar haar moeder ging toen ze door [F] was weggestuurd, maar ook een moment waarop zij [B] en de verdachte uit de richting van de tuin van de buurman zag lopen. Haar verklaring houdt ter zake het volgende in.

“Ik was bij mijn vriendin [J], de moeder van [B], op bezoek. Wij zaten aan de pils. Op een gegeven moment komt [B] overstuur binnen en ze zegt: “[de verdachte] heeft aan mij gezeten.” Het was tegen de avond toen ze dit vertelde. […] [B] was op dat moment door mijn moeder weggejaagd op het plein. […]

Ik kan me wel een voorval herinneren. Ik weet niet wanneer dat precies is geweest […]. Volgens mij waren [K] (mijn schoonzusje, de vrouw van [D]), [E], [C] en ikzelf aanwezig en de kinderen. Wij zaten bij mijn moeder in de tuin aan de wijn. Het was lekker buiten. Het was tegen schemer. Het was mijn moeder die vroeg waar mijn vader zou zijn. Ik ben toen in de richting van de tuin van de buurman gelopen. Ik zag toen [B] uit die tuin komen en mijn vader liep vlak achter haar. […] [B] heeft later tegen mij gezegd: “je hebt mij toen gered van iets.” Ik weet niet wanneer [B] dit tegen mij heeft gezegd. Het is in elk geval later geweest dan die keer dat [B] overstuur binnenkwam en vertelde dat [de verdachte] aan haar had gezeten.”

XVI.

Over de bewuste gebeurtenis heeft [B] tijdens een eerste studioverhoor onder meer verklaard dat zij door de verdachte op harde wijze tegen het huis van de buurman is geduwd om vervolgens met zijn tong haar mond dan wel lippen te zoenen, haar bh los te maken, met zijn hand over haar buik te wrijven en ook haar billen aan te raken. Haar verklaring luidt voor zover hier van belang als volgt.

“[Verhoorster:] […] Waar kom je over praten [B]?

[B:] [de verdachte]. […] Nou ja het [was] ’s avonds op een feest. […] En uhm toen uh vroeg hij of ik effetjes met hem mee wou, een rondje kijken […]. Toen ben ik met hem meegegaan. Toen zijn wij een rondje gaan lopen. […] En toen bij die buurman achter het huis, begon die mij uh te zoenen en mijn BH los te maken. En hij wou mij op de grond krijgen en zo. […] Maar hij heeft mij toen wel pijn gedaan […] [Hij] wou uh m’n BH losmaken. […] Hij deed mijn truitje al omhoog. […] Hij had z’n broek al los. […] En uhm mijn T-Shirt had ie nog net niet uit. […] En toen wou ie mij zo uh duwde hij mij keihard […] ja, tegen het huis van de buurman. Zo helemaal (spreid haar armen, duwt ze naar achter en houdt handen omhoog met de handpalmen naar voren). Ik kon m’n handen en al niet meer bewegen. […] Begon ie mij te zoenen en zo. [...]

[Verhoorster:] Je zegt toen duwde die me tegen het huis van de buurman. Hè, en dan ga je zo staan (spreid haar armen, duwt ze naar achter en houdt handen omhoog met handpalmen naar voren) hè met je handen o van dat je je handen niet kon bewegen?

[B:] Ja, ik kon dat niet, want hij pakte mij hier keihard (pakt eigen pols vast) en daar deed dat toen pijn. […]

[Verhoorster:] Waar woont [de verdachte]?

[B:] Uhm vlak bij ons in Bakel.

[Verhoorster:] Vlakbij jou in Bakel. En waar in Bakel woon jij?

[B:] [naam bungalowpark]. […]

[Verhoorster:] […] Uhm in welk jaar is het gebeurd?

[B:] Tweeduizend-en-zeven. Anderhalf jaar geleden (aangezien de verklaring is afgelegd op 10 februari 2009, begrijpt het hof: in het najaar van 2007) […]

[Verhoorster:] Ok. En waar was dat feest dan?

[B:] Bij hun thuis (het hof begrijpt: bij de verdachte en zijn echtgenote [F] aan [een adres] in Bakel, gemeente Gemert-Bakel). […]

[Verhoorster:] En wat vroeg die dan precies?

[B:] Als ik misschien uh als ik hu mee wou kijken als alles nog in orde was hier op het park.

[Verhoorster:] Ok. Jij zegt en toen kwamen we achter het huis van de buurman hè.

[B]:] Ja we liepen eerst voorbij. En toen zei die kom wij gaan hierdoor,want dat is korter. […] Toen duwde die me daar tegen dat huis aan […]. Hij pakte mij eerst hier bij mijn polsen. Toen duwde hij mij tegen het huis aan. […] Hij wou me eerst kussen. Toen uh dook ik weg met mijn hoofd. […] En toen kwam hij weer met zijn hoofd. […] En toen draaide ik weer met en toen kuste hij mij. […]

[Verhoorster:] En hoe kuste hij jou? […]

[B:] Ik weet niet een soort. Ah ja een andere manier. Echt gewoon een kusje. Geen tongzoen. […]

[Verhoorster:] Hoe was jouw mond toen hij jou kuste? […]

[B:] Die was helemaal zo. (perst haar lippen op elkaar) […]

[Verhoorster:] En hoe was […] [de verdachte] z’n mond toen hij jou kuste? […]

[B:] uhm open. […] Hij kuste mij. […] Dus hierbinnen (wijst naar haar mond) heb ik geen beschadiging van hem, maar hij heeft me wel hier zo gekust (wijst rond haar mond). Hij wou mij kussen op mijn mond. Heeft ie ook gedaan. […] Alleen had ik mijn mond dichtgetrokken. […] Dus kon hij niet binnen […] met die tong. […] Daarna […] ging die hier (wijst op haar borst en buik). Ging die mij zo achter bij mijn kont pakken zo (legt arm op de rug). Ging die naar m’n BH. […] Die heeft ie toen wel los gekregen. […] Toen wou ie mijn trui uittrekken. Hij heeft mij hier overal gepakt (wrijft over buik) behalve hier (wijst op borst). Bij mijn borsten niet. Daar kon die niet bij. Want daar had ik mijn handen zo (kruist de armen voor haar borst). Ja, ik zat eerst zo (tilt handen omhoog). […] En daarna ging die naar onder. […] Dus had ie z’n handen daar onder gebracht en toen deed ik zo (kruist de armen voor haar borst). […]

[Verhoorster:] Maar je zegt eerst had ie me bij de polsen vast en toen liet ie mijn polsen los?

[B:] (knikt) Ja.

[Verhoorster:] En wat deed ie toen met z’n handen toen die jouw polsen losliet?

[B:] Ja die ging hier naartoe (schuift met beide handen over buik naar beneden en opzij, over de heupen. Die ging bij mijn kont. […]

[Verhoorster:] Ok. Maar jij zegt van toen ging ie eerst naar je buik hè?

[B:] (knikt)

[Verhoorster:] Was dat uh op jouw blote buik? Of was dat over jouw…

[B:] Blote buik.

[Verhoorster:] Op je blote buik. Je zegt die pakte die vast. En toen ging ie naar achter.

[B:] (knikt)

[Verhoorster:] Naar m’n billen zie je, hè?

[B:] (knikt)

[Verhoorster:] En uhm was dat óver jouw broek heen? Of ónder jouw broek? Of hoe was dat?

[B:] […] Niet over mijn broek. Maar ook niet onder mijn onderbroek. […] Maar wel achter mijn broek. […]

[Verhoorster:] Ok dus hij zat tussen jouw broek en jouw onderbroek in…

[B:] Ja.

[Verhoorster:] […] En je zegt toen maakt die uhm je BH los?

[B:] (knikt)

[Verhoorster:] En hoe weet je dat ie ‘m losmaakte?

[B:] Want die ging zo helemaal naar achteren zo (legt linkerarm op de rug). […] Want toen ie bij mijn kont was geweest, ging ie die losmaken. […] Toen duwde hij mij naar beneden en zo. Ik lag nog net niet op de grond. […] Toen begon ik te huilen. […] En toen hield ie op. […]

[Verhoorster:] Toen hield ie op. En dan? Wat doet ie dan als ie d’r mee opgehouden is?

[B:] Pakt ie m’n hand en nam mij met hem mee terug. […] Terug naar het feest. […]

[Verhoorster:] En met wie heb je d’r allemaal over gesproken toen dit gebeurd is?

[B:] Mamma en pappa […]

[Verhoorster:] Anderhalf jaar terug toen het gebeurd was hè.

[B:] Huhuh.

[Verhoorster:] Op welke school zat je toen?

[B:] Uhm [school 1], nee de [school 2]. […] Die weet er trouwens ook van. […] Mijn oude juffrouw van [school 2]. […] Dat heb ik verteld. […] Want ik had het keizwaar daar op school toen. […] En toen had ik dat getekend voor de juffrouw hoe dat d’r uit zag. […] Heb ik daar met de juffrouw over gepraat. […]

[B:] [Wij mochten] hun (het hof begrijpt: de verdachte en zijn echtgenote [F]) opa en oma noemen. Dus dat deden wij ook. En toen kwam ik best vaak bij hun.”

XVII.

De lerares die [B] in haar verklaring noemt, blijkt [L] te zijn. Zij bevestigde ten overstaan van de rechter-commissaris dat [B] met haar over het voorval had gesproken en daarvan ook een tekening had gemaakt. Haar verklaring houdt voor zover van belang het volgende in.

“[B] heeft mij in de klas gezeten. Ik ben leerkracht aan de [school 2] in Helmond. [B] is in 2007 bij ons op school gekomen. […] [B] zat dus al op school toen ze op een gegeven moment aan mij vertelde dat er iets was gebeurd dat ze aan niemand mocht vertellen. […] Ik heb [B] uit de klas genomen. Ze durfde het niet te vertellen. Ik heb toen gezegd je hoeft het niet te vertellen, maar misschien kan je het tekenen. Ze heeft toen de tekening gemaakt die aan de verklaring wordt gehecht. Ik zag [daarop] 2 personen […] die elkaar kusten.. Ik heb haar toen gevraagd wat er gebeurd was. Ze heeft toen de tekst opgeschreven die ook aan mijn verklaring wordt gehecht. [B] heeft dat zelf spontaan opgeschreven zonder dat ik vragen stelde. Ik heb na lezing van die tekst aan haar gevraagd wie de persoon was. [B] zei toen hij is de buurman. […] Ik heb het voorval gemeld aan de vertrouwenspersoon op school, aan [M]. Ik heb hierover gemaild met haar. […]

Mij wordt voorgehouden dat in de mail van 17 oktober 2007 door mij gemeld wordt dat [B] op school kwam en mij vertelde dat er iets gebeurd was, dat ze niet van haar pappa en mamma mocht vertellen. […] Nu ik er opnieuw over nadenk heeft [B] het zo gezegd zoals in de mail van 17 oktober 2007 staat vermeld.”

XVIII.

Uit de hierna vermelde geboorteakte van [B] blijkt dat zij is geboren [in het jaar 1996].

“Akte van geboorte

Aktenummer: [aktenummer]

Geslachtsnaam: [achternaam B]

Voornamen: [voornamen B]

Dag van geboorte: [een dag in het jaar 1996]”

XIX.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verklaring afgelegd.

“[B] woonde bij ons (het hof begrijpt: bij de verdachte en zijn echtgenote [F]) op het bungalowpark [naam van bungalowpark] in Bakel. […] [B] was een soort aangenomen kleinkind. Wij voelden ons daar opa en oma voor..”

• Unus testis nullus testis-verweer ten aanzien van feit 3

De raadsvrouwe heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat voor de ten laste gelegde gedragingen - anders dan de verklaringen die voortspruiten uit de bron van [B] - geen onderscheidend bewijs voorhanden is.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Voor het juridisch kader van het wettelijk bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verwijst het hof naar hetgeen is overwogen onder het kopje “Unus testis nullus testis-verweer ten aanzien van feit 1”.

Uit de onder XIII en XIV weergegeven verklaringen van de moeder van [B] blijkt dat [B] eind september dan wel begin oktober 2007 aan haar heeft verteld dat de verdachte aan haar had gezeten en dat [H]toen haar “reddende engel” was geweest. [H] wist zich, zo blijkt uit haar onder XV weergegeven verklaring, dat moment te herinneren, omdat [B] daarvan had gezegd: “je hebt me toen gered van iets.” Over dat moment verklaarde [H] dat zij in de richting van de tuin van de buurman was gelopen en toen [B] en de verdachte uit die tuin zag komen.

Naar ’s hofs oordeel wordt de verklaring van [B] daarmee in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Het verweer wordt daarom verworpen.

• Betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van feit 3

De raadsvrouwe heeft eveneens de betrouwbaarheid van [B] in twijfel getrokken. Zij heeft in dat verband - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat ten aanzien van haar verklaringen extra voorzichtigheid is geboden, omdat zij een kwetsbaar meisje is dat veelvuldig op zoek gaat naar aandacht en al eens door een buurjongetje zou zijn misbruikt. Een directe melding van een incident draagt nog niet bij aan de betrouwbaarheid van die melding. Bovendien hebben de moeder en vader van [B] in dit geval allesbehalve eensluidend en eenduidig over die melding verklaard. De verdediging bestrijdt voorts de overweging van de rechtbank dat de verklaring van [B] waar mogelijk bevestiging vindt in objectieve informatie. Aan de overeenkomst van de tekening met het opschrift “[naam buurman] zijn huis” met de foto’s van de woning van de achterbuurman, noch aan de omstandigheid dat [B] de politie “zonder omwegen” naar die plaats heeft geleid, kan maar weinig waarde worden gehecht, nu [B] jarenlang op een steenworpafstand van de woningen van verdachte en diens achterbuurman heeft gewoond. Daarbij komt nog dat [N] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij van haar kleindochter [O], een schoolgenootje van [B], heeft gehoord dat [B] tegen haar had gezegd dat het een valse beschuldiging betreft. Gelet op die omstandigheden kan de verklaring van [B] niet als betrouwbaar worden aangemerkt en dient de verdachte van het feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouwe.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

De onder XVI weergegeven verklaring van [B] komt het hof authentiek voor en is consistent ten aanzien van de gedragingen die de verdachte heeft verricht en de plaats waar dat is gebeurd. Weliswaar plaatste zij het voorval in dat studioverhoor in de tijd van het vijftigste verjaardagsfeest van verdachtes echtgenote, waarvan vaststaat dat het op 23 februari 2007 werd gehouden, maar aangezien zij daaraan aanstonds toevoegde “zij was jarig of ja gewoon een feest trouwens, weet ik niet meer” is zij daarvan niet zeker. Dat geldt temeer nu zij eerder tijdens dat verhoor verklaarde dat het anderhalf jaar geleden - en dus, zo begrijpt het hof, in het najaar van 2007 - had plaatsgevonden. Die tijdsindicatie sluit niet alleen naadloos aan bij de verklaring van haar moeder dat het eind september dan wel begin oktober 2007 is gebeurd, maar kan ook zeer wel passen bij de onder XVII weergegeven verklaring van haar toenmalige lerares. In die verklaring komt namelijk naar voren dat zij bij de vertrouwenspersoon van de school melding heeft gemaakt van het met [B] gevoerde gesprek, hetgeen blijkens de door haar overgelegde mailwisseling was op 17 oktober 2007. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voor het hof voorts vast komen te staan dat [B] het geval nagenoeg direct en zichtbaar aangedaan aan haar moeder heeft verteld alsook dat zij op een later moment de echtgenote van verdachte daarmee heeft geconfronteerd. Hoewel dat niet geen doorslaggevende betekenis hoeft te hebben, draagt dat wel degelijk bij aan haar betrouwbaarheid. De raadsvrouwe kan wel worden toegegeven dat de tekening van de woning van de buurman en de moeiteloze wijze waarop [B] de politie daarnaartoe heeft gevoerd, niets zegt over de betrouwbaarheid van haar verklaring omdat zij een buurmeisje van de verdachte was en het bungalowpark [naam van bungalowpark] daardoor goed kende. De aangehaalde verklaring van [N] zegt voor het hof evenmin iets over de betrouwbaarheid van de verklaring van [B], aangezien het hof in haar verklaring een bepaalde vooringenomenheid bespeurt. Daarbij wijst het hof op de verklaring dat zij de verdachte al een jaar of twintig kent en [B] er uit vond zien als een hoertje.

Het hof zijn ook anderszins geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de door [B] afgelegde verklaring zou moeten worden getwijfeld.

Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 21 december 2008 in Nederland, telkens met [A], geboren [in het jaar 2000], zijnde zijn, verdachtes, kleindochter, die toen telkens de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A], hebbende hij, verdachte:

- zijn vingers in de vagina van die [A] gebracht en

- zijn tong in de mond van die [A] gebracht en

- aan de vagina van die [A] gelikt en

- zijn vinger in de anus van die [A] gebracht en

- die [A] zijn penis laten aftrekken en

- zijn penis in de mond van die [A] gebracht en

- in de mond van die [A] sperma gespoten, althans geürineerd, en

- die [A] haar tong in zijn, verdachtes, mond laten doen.

3.

hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 1 november 2007 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, door geweld of feitelijkheden [B] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende hij, verdachte,

- zijn tong tegen de mond/lippen van die [B] gebracht en

- zijn hand onder de trui van die [B] gebracht en haar bh losgemaakt en over de blote buik van die [B] gewreven en

- zijn hand tussen de onderbroek en broek van die [B] gebracht en aldus doende de billen van die [B] aangeraakt

en bestaande dat geweld of die feitelijkheden uit het (met kracht) duwen van die [B] tegen een muur van een huis en (met kracht) vastpakken van die [B] en (onverhoeds) kussen en betasten van die [B] en (met kracht) naar beneden duwen van die [B].

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf

Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen met zijn indertijd zes- tot achtjarige kleindochter die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, alsook aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een elfjarig buurmeisje.

De rechtbank heeft de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.

De raadsvrouwe heeft in een subsidiair standpunt bepleit dat termen aanwezig zijn om de door de rechtbank opgelegde straf te matigen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof neemt allereerst in aanmerking dat de verdachte gedurende een periode van twee jaren zijn indertijd zes- tot achtjarige kleindochter [A] op ernstige wijze seksueel heeft misbruikt en dat hij daarnaast zijn elfjarige buurmeisje [B], door wie hij als opa werd beschouwd, heeft aangerand.

In verband met de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof nog in het bijzonder acht geslagen op de volgende omstandigheden.

- De verdachte heeft met het bewezen verklaarde handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Met name in het geval van [A] is sprake van een brute schending. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden.

- De verdachte heeft daarbij bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als opa mocht worden gesteld en dat blijkens het onderzoek ter terechtzitting ook daadwerkelijk door hen in hem werd gesteld. Hij heeft dan ook volledig miskend dat zijn kleindochter en zijn aangenomen kleindochter juist bescherming nodig hadden tegen zulke gedragingen van een volwassene en dat zij op die bescherming moesten kunnen rekenen.

- De ernst van zijn laakbare handelen wordt voorts vergroot doordat hij ook de liefde van [A] voor haar oma heeft misbruikt om zo zijn eigen lustgevoelens te bevredigen, terwijl hij daarbij ook niet schuwde te dreigen met geweld.

- Feiten als het bewezen verklaarde leiden tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden.

- Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 29 april 2010 is de verdachte meermalen voor strafbare feiten veroordeeld, doch niet eerder voor soortgelijke zedenzaken.

- Uit zowel het psychiatrisch rapport d.d. 9 april 2009 van psychiater J.L.M. Dinjens als het psychologisch rapport d.d. 15 april 2009 van psycholoog J.J.M. Kampkes blijkt dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, welke diagnostisch beschreven kan worden als een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Gegeven die omstandigheden is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren in dit geval een passende reactie is. Voor een hogere straf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, of een lagere straf, zoals door de raadsvrouwe bepleit, ziet het hof geen termen aanwezig.

Maatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat (de ouders/verzorgers van) [A] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 21 december 2008, zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode - tot de dag der algehele voldoening.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat (de ouders/verzorgers van) [B] als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van af de datum van het delict - in dit geval te stellen op 1 november 2007, zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode - tot de dag der algehele voldoening.

De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.

Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hierna te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen telkens de verplichting opleggen aan de Staat om ten behoeve van het slachtoffer het vastgestelde schadebedrag te betalen.

Vordering benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [A]

De benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De voeging duurt daarom van rechtswege voort in hoger beroep.

Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.

Vordering benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [B]

De benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [B] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.

Anders dan de raadsvrouwe heeft bepleit, is het hof van oordeel dat de summiere onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij nog niet maakt dat deze daarom aanstonds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouwe kan wel worden toegegeven dat die onderbouwing in casu slechts kan leiden tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering.

Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.

Verhouding schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen benadeelde partijen

Het hof zal ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 60a, 63, 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

1. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

3. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van (de ouders/verzorgers van) [A] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 21 december 2008 - tot de dag der algehele voldoening.

Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van (de ouders/verzorgers van) [B] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 1 november 2007 - tot de dag der algehele voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [A] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 21 december 2008 - tot de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken tot op heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van de benadeelde partij (de ouders/verzorgers van) [B] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict - in dit geval te stellen op 1 november 2007 - tot de dag der algehele voldoening.

Verklaart voornoemde benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door voornoemde benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.

Bepaalt ten aanzien van elk van evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.

Aldus gewezen door

mr. J.F. Dekking, voorzitter,

mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. O.M.J.J. van de Loo,

in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,

en op 23 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.