Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2012, BX7345, HV 200.106.916

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2012, BX7345, HV 200.106.916

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 augustus 2012
Datum publicatie
14 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7345
Zaaknummer
HV 200.106.916

Inhoudsindicatie

Rechtbank ontheft vader en moeder van ouderlijk gezag. Moeder komt in hoger beroep, vader niet. Vader dient verweer in tegen appelschrift van moeder en vecht in incidenteel appel zijn ontheffing aan.

Het hof is van oordeel dat vader geen belanghebbende is en verklaart hem niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 14 augustus 2012

Zaaknummer: HV 200.106.916/01

Zaaknummer eerste aanleg: 80538 / FA RK 11-1258

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.C.W.G.M. Janssens,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Lelystad,

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 22 februari 2012.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2012, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de ontheffing van de moeder betreft) en, alsnog het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de hier na te noemen minderjarige, af te wijzen.

2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juni 2012, heeft de raad verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

2.3. Bij de als verweerschrift aangeduide brief, ingekomen ter griffie op 8 juni 2012, heeft mr. Bayrak namens [Y.] (hierna: de vader) verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot zijn ontheffing van het ouderlijk gezag over de na te noemen minderjarige.

2.4. Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 18 juni 2012, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland (hierna: de stichting) verzocht om het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

2.5. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 18 juni 2012, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

2.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. Janssens;

- de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Werger.

Tevens is de vader verschenen, bijgestaan door mr. Bayrak.

De stichting heeft het hof bericht dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.

De pleegouders van de minderjarige zijn – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.

2.7. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 januari 2012;

- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 24 mei 2012;

- de brief van de raad d.d. 14 juni 2012, inhoudende dat de raad ter zitting verweer zal voeren tegen het incidenteel appel van de vader;

- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.

3. De beoordeling

3.1. Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is, voor zover thans van belang, geboren:

- [Z.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].

3.2. Sinds 22 februari 2007 staat [zoon] onder toezicht van de stichting. Op 30 maart 2007 is [zoon] op basis van een (spoed)machtiging uithuisplaatsing in een crisispleeggezin geplaatst. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging uithuisplaatsing zijn sindsdien onafgebroken verlengd.

[zoon] verblijft sinds 26 juni 2007 in het huidige pleeggezin.

3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Middelburg de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [zoon] met benoeming van de stichting tot voogdes over hem.

De rechtbank heeft daartoe overwogen – zakelijk weergegeven – dat de kinderbeschermingsmaatregelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging van de zedelijke en geestelijke belangen van [zoon] af te wenden en dat de belangen van [zoon] zich niet verzetten tegen een gedwongen ontheffing. Uit de door de raad gestelde omstandigheden blijkt dat de ouders onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen. Uit het FORA onderzoek, uitgevoerd in 2009, blijkt dat de moeder onvoldoende aan kan sluiten bij wat [zoon] nodig heeft. In het verleden is in de thuissituatie sprake geweest van huiselijk geweld tussen de ouders, waar [zoon] getuige van was, alsmede van affectieve verwaarlozing. Daarnaast bleek de hechtingsontwikkeling van [zoon] zorgelijk te verlopen, waardoor hij gedragsproblemen had ontwikkeld. Het toekomstperspectief van [zoon] ligt niet bij één van de ouders, maar in het pleeggezin. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [zoon] dat deze plaatsing wordt gecontinueerd teneinde te garanderen dat de positieve ontwikkeling wordt voortgezet en het basisvertrouwen van [zoon] kan worden vergroot.

3.4. In haar beroepschrift voert de moeder, kort samengevat, aan dat zij bereid is alle hulp te aanvaarden die nodig is zodat [zoon] weer thuis kan komen wonen. Zij betwist de bevindingen van het FORA rapport en merkt op dat een IPT’er een positief rapport heeft opgesteld met betrekking tot de zus van [zoon], [zus], die binnenkort thuisgeplaatst wordt. Een rapport uit 2009 wil volgens de moeder niet zeggen zij in 2012 niet door voortschrijdend inzicht kan hebben geleerd.

Verder voert de moeder aan dat er sinds de echtscheiding met de vader geen sprake meer is van huiselijk geweld. De moeder heeft nimmer de kinderen mishandeld. Tevens betwist zij dat zij [zoon] affectief heeft verwaarloosd.

Tot slot stelt de moeder dat niet is onderzocht of [zoon] bij haar kan wonen, noch is aangetoond dat [zoon] niet bij haar kan opgroeien. Zij is niet onmachtig haar plicht tot verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen, aldus de moeder.

3.5. De raad heeft in het verweerschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat FORA conclusies op basis van gegevens vanuit diagnostisch onderzoek trekt, waarbij wordt gewerkt met valide en betrouwbare onderzoeksinstrumenten waarna het FORA gedragswetenschappelijk advies uitbrengt. Hoewel het onderzoek een beperkte geldigheid heeft, acht de raad de conclusie nog steeds actueel. In het FORA-onderzoek is degelijk onderzocht of er mogelijkheden waren voor thuisplaatsing. Deze mogelijkheden waren toen en zijn nu nog steeds niet aanwezig, aldus de raad. De moeder is onvoldoende in staat om [zoon] de stabiliteit te bieden die hij nodig heeft en om aan te sluiten bij zijn behoeften.

De raad stelt voorts dat het gelet op de problematiek van [zoon], zeer schadelijk voor hem zou zijn om te worden weggehaald uit de veilige omgeving van zijn pleeggezin; het toekomstperspectief van [zoon] ligt in het pleeggezin.

Ten aanzien van de vader

3.6.1. Het hof dient allereerst ambtshalve de vragen te beantwoorden of de vader als belanghebbende dient te worden aangemerkt in de hoger beroepsprocedure van de moeder en of – in verband daarmee – de vader ontvankelijk is in zijn verzoek in incidenteel appel

3.6.2. Het hof stelt voorop dat het alleen belanghebbenden vrijstaat om een verweerschrift in te dienen. De vader heeft in hoger beroep een verweerschrift ingediend tegen het beroepschrift van de moeder waarin zij appelleert tegen háár ontheffing van het ouderlijk gezag over [zoon]. In een procedure als de onderhavige moet onder belanghebbende worden verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv bij een maatregel betreffende het ouderlijk gezag als de onderhavige kunnen naar het oordeel van het hof slechts worden aangemerkt de met gezag belaste ouder(s) en een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het kind zelf, mits dit kind twaalf jaar of ouder is (vgl. HR 21 mei 2010, LJN BL7043 en HR 28 oktober 2011, LJN BR5084 ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in art. 1:261 BW).

Vaststaat dat de vader bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking is ontheven van het ouderlijk gezag over [zoon].

Het hof is van oordeel dat, nu de vader niet meer met het gezag over [zoon] is belast en [zoon] evenmin door de vader wordt verzorgd en opgevoed als een kind behorende tot zijn gezin, de vader niet (meer) is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dit brengt met zich dat de vader geen verweerschrift kon indienen en dientengevolge evenmin bij wege van incidenteel appel vernietiging van de bestreden beschikking kon vragen voor wat betreft de ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag. Voor zover het incidenteel appel heeft te gelden als een (verkapt) principaal appel tegen de ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over [zoon] constateert het hof dat het incidenteel appel van de vader waarin hij de ontheffing van zijn ouderlijk gezag over [zoon] aanvecht pas op 8 juni 2012 is binnengekomen ter griffie van het hof, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn (art. 806 lid 1 sub a Rv)

Gelet op het voorgaande zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde incidenteel appel. Aan een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep komt het hof niet toe.

Ten aanzien van de moeder

3.7.1. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn/haar kind indien de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van artikel 1:268 lid 2 sub a BW kan bij verzet van de ouder de ontheffing niettemin onder meer worden uitgesproken, in het geval na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de genoemde ongeschiktheid of onmacht van de ouder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen of de gezondheid van het kind af te wenden.

Het staat vast dat de hiervoor genoemde termijn van een jaar en zes maanden in het geval van [zoon] ruimschoots is verstreken.

3.7.2. Uit het raadsrapport van 29 september 2011 is gebleken dat de directe aanleiding van de uithuisplaatsing van [zoon] in 2007 mishandeling in de thuissituatie bij moeder was. De hechtingsontwikkeling van [zoon] is zorgelijk verlopen, waardoor hij onder andere gedragproblemen heeft ontwikkeld. [zoon] heeft een consequente aanpak nodig, veel duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid. Gebleken is dat de moeder niet kan aansluiten bij de behoefte van [zoon] en dat zij de mogelijkheid van [zoon] overschat en de problematiek bagatelliseert. Mede op grond van de rapportage van FORA uit 2009 is gebleken dat de moeder over onvoldoende pedagogische middelen beschikt om [zoon] – temeer gezien zijn belaste voorgeschiedenis en gedragsproblematiek – een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden.

Dat de minderjarige zus van [zoon], genaamd [zus], na een uithuisplaatsing wel weer bij de moeder mag wonen, doet aan het vorenstaande niets af. Uit verscheidene rapportages blijkt dat er bij [zoon] sprake is van kindeigen problematiek, hetgeen extra pedagogische vaardigheden vergt van een opvoeder/verzorger. Uit het raadsrapport en uit het FORA-rapport is gebleken dat de moeder niet, althans onvoldoende over deze vaardigheden beschikt en dat opvoeding van beide kinderen door de moeder naar verwachting moeders draagkracht en pedagogische mogelijkheden ernstig overschrijden. Naar het oordeel van het hof volgt uit een en ander dat de moeder ongeschikt en onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van [zoon] te vervullen.

3.7.3. Uit de stukken is voorts gebleken dat [zoon], na plaatsing in het pleeggezin in zijn ontwikkeling, is vooruitgegaan en dat ook op school een verbetering is waargenomen. Zo blijkt uit het Evaluatieplan Vitree Pleegzorg Flevoland d.d. 30 november 2011 dat [zoon] is gegroeid in zijn basisvertrouwen en dat hij meer veiligheid lijkt te ervaren.

De pleegouders zijn betrokken op [zoon] en de familiebanden zijn hecht. Volgens de raad is [zoon] gehecht in het pleeggezin en hij groeit thans op in een rustige en stabiele leefomgeving. Deze rust dient in de toekomst gewaarborgd te worden. Een thuisplaatsing van [zoon] kan daarom niet aan de orde zijn, ook niet op een langere termijn. De maatregelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn dan ook niet langer de geëigende middelen om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van [zoon] weg te nemen.

3.7.4. Uit de stukken van de stichting is voorts gebleken dat [zoon] te kampen heeft met een loyaliteitsconflict tussen zijn moeder en zijn pleegouders. De omstandigheid dat de moeder zich blijft verzetten tegen de uithuisplaatsing van [zoon], – ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij een thuisplaatsing van [zoon] nastreeft – maakt naar het oordeel van het hof dat gegronde vrees bestaat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging in de ontwikkeling van [zoon] af te wenden. Een ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder schept duidelijkheid voor wat betreft het toekomstperspectief van [zoon], zodat hij zich in vertrouwde omgeving verder kan ontwikkelen en hechten, en ook duidelijkheid voor de moeder.

3.7.5. Het hof is van oordeel dat het belang van [zoon] zich niet verzet tegen de ontheffing zoals bedoeld in artikel 1:266 BW, nu het hof het juist in het belang van [zoon] acht dat de stichting de voogdij over hem uitoefent.

3.7.6. Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over [zoon] heeft toegewezen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.

Tot slot benadrukt het hof dat een ontheffing van het gezag niet betekent dat de liefdevolle band en de contacten tussen de moeder en [zoon] worden aangetast. Het hof onderschrijft in dit verband de opmerking van de rechtbank dat [zoon] gebaat is bij een goed gestructureerd, regelmatig, inhoudsvol en pedagogisch verantwoord contact met de moeder (en de vader).

4. De beslissing

Het hof:

op het principaal appel:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

op het incidenteel appel:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.C.G. Brants en Y.L.L.A.M. Delfos en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.