Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2013, BZ1357, 20-003844-11

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2013, BZ1357, 20-003844-11

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 februari 2013
Datum publicatie
18 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1357
Formele relaties
Zaaknummer
20-003844-11

Inhoudsindicatie

Weigering om door het hof gegeven opdracht tot het overleggen van stukken uit te voeren. Tussentijdse beeindiging van het onderzoek: voortduren van geldigheid van bevelen tot het toepassen van dwangmiddelen? Inzet van "stille sms" (stealth).

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003844-11

Uitspraak : 14 februari 2013

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 4 oktober 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-800749-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,

thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.

Hoger beroep

Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van:

1. “medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”;

2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”;

3. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”;

4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen.

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.

Van de zijde van de verdediging is primair vrijspraak bepleit, subsidiair is bepleit dat het hof een lagere straf op zal leggen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1:

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 te Tilburg en/of Kerkdriel, in elk geval in Nederland en/of Meer (België) in elk geval in België, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen

- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of

- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of

-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die delict(en);

immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen en daar:

- grondstoffen en/of hardware bestemd voor de productie van amfetamine, in elk geval synthetische drugs voorhanden en/of aanwezig gehad en/of ter beschikking gesteld en/of aanwezig gehad en/of ter beschikking gesteld

- een loods en/of garagebox en/of voertuigen, in elk geval (een) ruimte(n) voorhanden en/of ter beschikking gehad en/of ter beschikking gesteld;

2:

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 te Meer, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3:

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 te Kerkdriel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4:

op of omstreeks 30 juni 2010 te Kerkdriel een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten meerdere, althans een patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen en omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde in zoverre niet aan de eisen voldoet, dat de daarin opgenomen plaatsaanduiding (‘te Tilburg en/of Kerkdriel, in elk geval in Nederland en/of Meer (België), in elk geval in België’), gelet op de bijzondere omstandigheden van de onderhavige strafzaak, zo weinig specifiek is, dat het voor de verdachte onvoldoende duidelijk was waartegen hij zich had te verdedigen. In de genoemde gemeenten zouden immers op meerdere locaties doorzoekingen hebben plaatsgevonden in een onderzoek tegen meer dan één verdachte. De dagvaarding zou daarom in zoverre nietig dienen te worden verklaard.

Het hof stelt vast dat de verdachte in de tenlastelegging onder 1 wordt beticht van het plegen of medeplegen van het in artikel 10a van de Opiumwet omschreven strafbare feit. In de loop van het onderzoek is naar voren gekomen dat op een aantal plaatsen grondstoffen en hardware bestemd voor de productie van amfetamine voorhanden waren en dat een aantal loodsen, garageboxen en voertuigen in verband kon worden gebracht met de bereiding van amfetamine. Het hof verstaat het gevoerde verweer aldus, dat in de tenlastelegging nauwkeurig had moeten zijn aangegeven welke van de in het dossier genoemde grondstoffen en hardware, en welke van de daarin vermelde loodsen, garageboxen en voertuigen aan de verdachte moesten worden toegerekend.

Naar het oordeel van het hof wordt een zodanige specificatie, ook in een geval als het onderhavige, door de wet niet gevergd. De verdediging gaat er aan voorbij dat de tenlastelegging niet alleen op plegen, maar tevens op medeplegen is gebaseerd. Dit brengt mee dat ook de door eventuele medeplegers ter beschikking gestelde grondstoffen, hardware, loodsen, garageboxen en voertuigen een rol spelen. Het was de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging dat daardoor al de voormelde grondstoffen, hardware, loodsen, garageboxen en voertuigen zouden worden gedekt. Het had de verdediging wellicht vergemakkelijkt wanneer zij in de tenlastelegging nog eens min of meer nauwkeurig waren opgesomd; noodzakelijk is dit echter niet.

Naar het oordeel van het hof is het aan de verdachte gemaakte verwijt in de tenlastelegging voldoende geïdentificeerd en is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat daarover bij de verdediging ook geen misverstand heeft bestaan.

Het beroep op gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding wordt daarom verworpen.

De bewijsmiddelen

Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.

1. Het onder voetnoot nr. 1 genoemde relaas-proces-verbaal van de verbalisant Schijven, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisant (pag. 11, 12 en 17):

Door de politie Midden en West Brabant, Divisie Recherche, unit Zware Criminaliteit, is een onderzoek ingesteld betreffende handelingen met betrekking tot verdovende middelen dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe als bedoeld in artikel 2 i.v.m. 10 en 10a van de Opiumwet en/of het deelnemen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.

Het onderzoek is ingesteld onder het onderzoeksnummer 205A10013.

CIE-informatie

Het onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van ontvangen CIE informatie op 28 mei 2010. Deze informatie luidde als volgt.

“[Medeverdachte 1] en diens buurman [medeverdachte 2] beschikken over een grote partij grondstoffen die zij binnen korte tijd moeten verwerken tot synthetische drugs voor een Turkse organisatie. Zij maken hiervoor gebruik van een mobiel laboratorium”.

De informatie en de informant zijn beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.

Voorts bleek dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld:

[medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende [adres medeverdachte 1].

en met [medeverdachte 2]:

[medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], wonende [adres medeverdachte 2].

In het kader van dit onderzoek zijn onder meer bevelen ex artikel 126g (observatie) en artikel 126m (opnemen en afluisteren telecommunicatie) van het Wetboek van Strafvordering afgegeven tegen de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voornoemd.

Waar in de diverse processen-verbaal de naam [andere naam verdachte] is genoemd, moet de naam [echte naam verdachte] worden gelezen.

(Waar in dit proces-verbaal, vanaf de aanhoudingen op 30 juni 2010, gesproken wordt over [andere persoon] wordt ook daadwerkelijk [andere persoon] bedoeld).

2. Een activiteitenjournaal van leden van het observatieteam van politie, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisanten:

Op 24 juni 2010 werden wij belast met observatiewerkzaamheden naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, genaamd 205A10013.

Wij verklaren het volgende te hebben waargenomen:

12:08 uur: zag ik, Q534, dat een Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [nummer], geparkeerd werd ter hoogte van de garagebox gelegen aan [straatnaam] te Tilburg. Ik zag dat de zijdeur van de Volkswagen Transporter open werd geschoven.

Ik zag dat een zwarte kist door [medeverdachte 1] en [verdachte] samen, uit de garagebox, in de Volkswagen Transporter werd getild.

Wij, Q534 en Q550, zagen vervolgens dat 8 witte dozen uit de garage in de Volkswagen Transporter werden getild.

Ik, Q550, zag dat er 1 bruine doos uit de garagebox in de Volkswagen Transporter werd geladen door [verdachte].

13.18 uur: zag ik, Q550, dat [verdachte] en [medeverdachte 2] bij de afdeling tuinartikelen van de [bedrijf C] stonden te kijken bij de tuinslangen en drukspuiten.

13.30 uur: zagen wij, Q523 en Q518, dat de Volkswagen Transporter geparkeerd stond op een bosperceel bij een huisje, gelegen aan de [straatnaam] te Hoogstraten, België.

15.48 uur: zag ik, Q534, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] het bedrijf [bedrijf A] binnen liepen.

16.05 uur: zag ik, Q534, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] lashandschoenen, een transparante tuinslang van ongeveer 10 meter, tuinslangklemmen en 1-naar-4-koppeling en diverse tuinslangstukken hadden gekocht.

3. Een activiteitenjournaal van leden van het observatieteam van politie, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisanten:

28 juni 2010, 15.00 uur: zag ik, Q513, dat [medeverdachte 1] uit het bedrijf [bedrijf B] kwam gelopen. Ik zag dat hij een behang-afstoomapparaat bij zich droeg en in een Mercedes Vito legde. Ik zag vervolgens dat [medeverdachte 1] in de Mercedes Vito stapte. Ik zag dat de Mercedes Vito wegreed.

15.43 uur: zag ik, Q576, dat [verdachte] in de Mercedes Vito stapte en weg reed.

16.23 uur: zag ik, Q544, dat de Mercedes Vito geparkeerd werd voor de slagbomen van het parkeerterrein behorende bij de camping [camping].

Ik, Q518, zag dat [verdachte] uitstapte en de winkel van de camping binnen liep.

16.55 uur: zag ik, Q553, dat een personenauto van het merk Ford, type Ka, het terrein van de camping af kwam gereden en achter de Mercedes Vito geparkeerd werd. Ik zag dat [verdachte] als passagier in de Ford zat.

Ik zag dat [verdachte] het behang-afstoomapparaat, een sporttas en een opgerolde tuinslang met plastic folie eromheen uit de Mercedes Vito, in de Ford Ka legde.

4. Een activiteitenjournaal , van leden van het observatieteam van politie, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisanten:

30 juni 2010, 09.23 uur: Ik, Q518, zag dat de bestuurder van een Mercedes Vito uitstapte. Ik herkende hem toen als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte 1].

09.45 uur: Ik zag dat de Mercedes Vito werd geparkeerd in de [straatnaam] te Tilburg, waar [medeverdachte 1] uitstapte met een klein wit zakje in zijn hand en dat hij pand [huisnummer] binnen ging.

09.53 uur: Ik, Q507, zag dat de mij ambtshalve bekende [medeverdachte 2] en de mij ambtshalve bekende [verdachte] rondliepen op het terrein aan de [straatnaam] te Meer.

09.58 uur: Ik, Q507, zag dat de Mercedes Vito werd geparkeerd op het parkeerterrein van bouwmarkt [naam bedrijf D] en dat [medeverdachte 1] in de richting van de ingang liep.

10.00 uur: Ik, Q534, zag dat [medeverdachte 1] in de [naam bedrijf D] verhuisdozen kocht.

10.03 uur: Ik, Q514, zag dat [medeverdachte 1] doende was in de laadruimte van de Vito, waarna hij weer als bestuurder instapte en wegreed.

10.37 uur: Ik, Q507, zag dat de VW Transporter met het kenteken [nummer] wegreed vanaf het terrein aan de [straatnaam] te Meer.

10.41 uur: Wij, Q544 en Q575, herkenden de bestuurder als [verdachte]

10.44 uur: zag ik, Q544, dat [verdachte] in de bouwmarkt [bedrijf C] twee zwarte bouwemmers van verschillende afmetingen kocht.

10.46 uur: Wij, Q544 en Q575, zagen dat [verdachte] weer als bestuurder in de VW Transporter vertrok.

11.52 uur: zagen wij, Q523 en Q578 dat [medeverdachte 1] stopte bij doe-het-zelfzaak [bedrijf E].

Vervolgens zagen wij, Q5213, W578 en Q518, dat [medeverdachte 1], die op dat moment witte handschoenen droeg, een aantal doorzichtige jerrycans, die waren gevuld met een doorzichtige vloeistof, in verhuisdozen plaatste.

Vervolgens zagen wij, Q523 en Q578, dat [medeverdachte 1] een verhuisdoos met daarin enkele jerrycans in de laadruimte van de Mercedes Vito plaatste.

11.21 uur: wij, verbalisanten zagen dat [medeverdachte 1] weer als bestuurder in de Mercedes Vito vertrok.

12.35 uur: Ik, 519, zag dat [medeverdachte 1] camping [camping] opreed.

12.39 uur: Ik, Q534, zag dat de Mercedes Vito op het campingterrein werd geparkeerd nabij de chalets met de nummers 350, 351 en 352 en dat [medeverdachte 1] met een aantal gevouwen verhuisdozen wegliep in de richting van nummer 532.

5. Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant R.F. de Vrij, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisant:

Op 30 juni 2010 tussen 04.10 uur en 04.30 uur heb ik met behulp van een warmtebeeld- camera een pand geobserveerd gelegen aan de [straatnaam] te Meer in België.

Door een Belgische opsporingsambtenaar welke deel uitmaakte van het Nederlandse observatieteam werd de inzet van deze warmtebeeld-camera goedgekeurd.

Onderzoek:

Het waargenomen warmtebeeld van de zuid- en westzijde van het voornoemde pand wijkt af van het normale beeld waarbij het dak warmer is dan de wanden. Dit mede gelet op de relatief beschutte ligging van het pand tussen de bomen.

Opvallend is de relatief hogere temperatuur van de wanden aan de zuid- en westzijde t.o.v. het dak. Hierbij is de schaduwzijde (onderkant doorlopend dakgedeelte) van de veranda aan de zuidkant warmer dan de wand eronder.

Ambtshalve is mij bekend dat bij de vervaardiging van verdovende middelen en met name van amfetamine kookprocessen plaatsvinden waarbij veel warmte vrijkomt.

De kookprocessen bij de illegale amfetamine vervaardiging kunnen als een dergelijke interne warmtebron dienen. De lokale buitentemperatuur tijdens de waarnemingen bedroeg circa 17,5 graden Celsius waardoor ik een kachel, centrale verwarming of een open haard als interne warmtebron erg onwaarschijnlijk acht.

6. Het onder voetnoot nr. 1 genoemde relaas-proces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant Schijven (pag. 43):

Op 30 juni 2010 werd door de officier van justitie mondeling gevorderd om onder leiding van de rechter-commissaris tot doorzoeking ter inbeslagneming over te gaan in een aantal woningen en in chalets op de camping [camping], welke in gebruik zijn bij [medeverdachte 2] en [verdachte].

Tevens werd middels verzochte rechtshulp aan de Belgische autoriteiten gevraagd om een doorzoeking te verrichten in het pand:

-[straatnaam] [huisnummer] en/of [huisnummer] te Meer, België;

en over te gaan tot inbeslagname van voorwerpen of stukken van overtuiging die aldaar worden aangetroffen.

Op 30 juni 2010 werden diverse panden in Nederland en België doorzocht. De doorzoekingen in België werden door de Belgische collega’s verricht. Tijdens de doorzoekingen werden diverse goederen in beslag genomen. Op bijna alle locaties werden goederen en/of chemicaliën aangetroffen die gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs.

7. Een proces-verbaal van de verbalisant J.D.M. Schijven, voor zover

inhoudende als relaas van deze verbalisant:

Op 30 juni 2010 werden in dan wel bij het pand [straatnaam] [huisnummer] te Meer, België, aangehouden als verdachten:

- [Getuige 2], geboren op [geboortedatum]1979, wonende [straatnaam] [huisnummer] te Meer, België.

- [Verdachte], (roepnaam [verdachte]), geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]. Hij werd aangehouden op het terrein tussen de woning en de schuur aan de [straatnaam] te Meer.

- [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], wonende [adres medeverdachte 2].

Hij werd aangehouden terwijl hij uit de schuur kwam op het perceel [straatnaam] [huisnummer] te meer (in deze schuur werd een productieproces aangetroffen).

8. het proces-verbaal van de officieren van Gerechtelijke Politie, B. Goovaerts en J. Griep, voor zover inhoudende als relaas van deze officieren:

Op 30 juni 2010 begeven wij ons naar Hoogstraten, [straatnaam] [huisnummer], om bijstand te verlenen bij een huiszoeking.

Na interventie door leden van de FGP Turnhout voeren wij een snelle rondgang uit in de woning en aanhorigheden. We merken onmiddellijk op dat er in een bijgebouw (garage -verder lokaal B genoemd- en bergruimte -verder lokaal A genoemd- ) van de woning in een reactievat een kookproces aan de gang is.

We merken ook dat er in dit gebouw nog verschillende vaten met chemicaliën en glazen laboratoriamateriaal aanwezig zijn.

We stellen vast dat de reactieketel een temperatuur heeft van 65? C en verwarmd wordt door een gasbrander.

Vaststellingen

In lokaal A treffen we een installatie aan die mogelijk kan gebruikt worden voor de synthese van amfetamine olie via een Leuckart methode.

Links achteraan staat de stalen reactieketel waar vermoedelijk de eerste kookfase van de Leuckart synthese aan de gang is. Achteraan en rechts in de ruimte staan 6 lege rondbodemkolven geïnstalleerd boven gasbranders die gebruikt kunnen worden voor de 2e kookfase van de Leuckart synthese. In deze bollen zien we ook dat er residu aanwezig is van een vorig gebruik.

9. een deskundigenrapport van F. van Durme , voor zover dit inhoudt als relaas van deze deskundige:

Beschrijving stalen en analyseresultaten

A31: een metalen ketel met daarin een tweefasige vloeistof

In de vloeistof werden onder andere amfetamine, BMK en N-formylamfetamine aangetoond.

BMK = benzylmethylketon = 1-fenyl-2-propanon is een precursor voor de aanmaak van amfetamine.

N-formylamfetamine = het product dat gevormd wordt in de eerste fase van de amfetaminesynthese.

10. het proces-verbaal van de gerechtelijk commissaris, officier van Gerechtelijke Politie, P. Debeu, voor zover inhoudende als relaas van genoemde Debeu:

Op 30 juni 2010 om 12.52 uur gaan wij over tot de huiszoeking van het adres te Hoogstraten (Meer) [straatnaam] [huisnummer].

Wij treffen buiten, tussen het woongedeelte en het werkhuis, een man aan, die we aan de hand van zijn mondelinge gegevens identificeren als: [verdachte], geboren op [geboortedatum]. [Verdachte] heeft een rijbewijs op zak op naam van [andere naam verdachte].

Tegelijkertijd komt er een man uit een gebouw (soort werkhuis) met een garagepoort en een deur, die we aan de hand van zijn mondelinge gegevens identificeren als: [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum].

Zoals reeds vermeld staan op het perceel twee gebouwen.

Rechts: een soort werkhuis bestaande uit twee compartimenten: een deel is toegankelijk via een deur en het andere gedeelte via een garagepoort.

Links: het woonhuis.

In het werkhuis ontdekken we een synthetisch drugslab dat in werking is. In het eerste gedeelte, toegankelijk via de deur staat een inox ketel, ijzeren gasbekkens en glazen kolven. De vloeistoffen in de ketel en kolven staan te koken. Het is uit dit gedeelte dat [medeverdachte 2] kwam op het moment dat wij het perceel betraden.

In het tweede gedeelte van het werkhuis, dat toegankelijk is via de garagepoort, vinden wij een aantal vaten chemicaliën, waarbij er via gaten in de muur verbinding is gemaakt tussen dezen vaten den ketel door middel van slangen.

Bij de huiszoeking in de woning treffen wij de volgende voorwerpen aan:

- 6 transfo’s

- plastic zak met tijdschakelaar, verlengsnoer, dichtingen, koppelstukken voor water.

- 4 groene bussen met plantenstof.

- 4 witte jerrycans van 25 liter met vloeistof.

10 witte recipiënten van 5 liter, allen volledig gevuld met een vloeistof waarvan een eerste test positief reageert op BMK. OP elke dop is met een zwarte stift de letter “B” aangebracht.

De 10 vaatjes dragen de vermelding SEASOL.

11. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten F.J. van As en C.A.C.J. van Gorp, voor zover inhoudende als op 7 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1]:

[Getuige 2] en ik zijn in de woning [straatnaam] [huisnummer] te Meer, gemeente Hoogstraten, gaan wonen. Ik huur deze woning en de schuren.

Ik gebruik een bus, een Mercedes Vito.

Ongeveer 3 weken geleden was ik in Zundert. Daar kwam ik een man tegen die ik ken als [medeverdachte 1]. Hij vroeg mij of ik nergens ruimte beschikbaar wist. Ik zei dat ik dat wel wist.

Een dag later kwamen wij elkaar tegen op de kermis in Zundert.

[Medeverdachte 1] vertelde dat hij mensen wist die ruimte zochten en die daarvoor €4000,-- per week wilden geven. Toen ik [medeverdachte 1] vertelde dat ik een schuur had, zei hij dat ze eerst wilden komen kijken. Ik heb [medeverdachte 1] mijn huisadres gegeven. De andere dag is hij gekomen. Hij was in gezelschap van een man, die [medeverdachte 2] of [verdachte] heet.

De totale schuur bestaat uit twee gedeelten. Het ene deel noem ik de garage. Daarin zitten twee houten deuren. Daartegen aangebouwd staat een schuur.

We hebben met ons drieën de schuren bekeken. De jongen die bij [medeverdachte 1] was zei dat de schuur goed was. Ze wilden de schuur snel gaan gebruiken. Ze zeiden dat hier en daar wat gaten geboord moesten gaan worden. Ze vertelden dat ze wat slangen door de gaten wilden duwen. We spraken af dat ze dat af zouden tekenen, dan zou ik de gaten boren.

Ze zeiden toen dat ze water nodig hadden. Ik heb hen verteld dat ik tegen de gevel van mijn woning een waterkraan had zitten. Ik vond het goed dat ze daar water tapten.

Ik zou iedere week geld krijgen.

Het weekend voordat de politie binnen viel hebben die jongens die gaten afgetekend.

Ik heb dat weekend wat gaten geboord waar een tuinslang doorheen kon.

Ik ben in dat weekend dat ik de gaten boorde, nog in de schuur en de garage geweest. Toen stonden in de schuur en garage een roestvrij stalen tank. Er stonden witte kannetjes met etiketten met Seasol. Verder stonden er dozen en campingbrandertjes.

Ik heb in de weken na het bezoek van [medeverdachte 1] regelmatig twee mannen bij mij in en bij de schuren gezien. Ik ken die mannen als [verdachte] en [medeverdachte 2].

Als die twee kwamen, kwamen ze samen. Ze kwamen met een Volkswagen Transporter.

De dag voor de inval door de Belgische politie waren [verdachte] en [medeverdachte 2] in de schuren aan het werk. Ze hadden toen water aangesloten op het roestvrij stalen vat. Ik ben in de schuur gaan kijken. Daar stond toen het RVS vat. Hierop zaten twee waterslangen aangesloten.

[Verdachte] en [medeverdachte 2] zeiden dat het water er op de verkeerde plek uitkwam. Ik heb toen gezegd dat ik misschien wel iemand kende die RVS kon lassen.

[Verdachte] en [medeverdachte 2] hebben toen dat lekke bovenstuk van dat RVS vat losgeschroefd.

Na het lassen ben ik met de cilinder naar huis gereden en heb de cilinder in de schuur gezet.

[Verdachte] en [medeverdachte 2] waren er niet meer, die zouden ’s morgens terugkomen als de cilinder gemaakt was.

12. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten F.J. van As en C.A.C.J. van Gorp, voor zover inhoudende als op 8 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1]:

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen jou een politiefoto genummerd LJN PL2030:10:116 (Noot griffier: volgens het opschrift bij de politiefoto, welke staat afgebeeld op pagina 1653 onder dit nummer betreft dit [medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

Antwoord [getuige 1]:

De persoon op deze foto is de persoon die telkens op en neer reed met het transportbusje. Hij zocht toen contact met [verdachte] en [medeverdachte 2], die al op mijn erf waren. De man op de foto had [verdachte] en [medeverdachte 2] vooraf afgezet bij de schuur en garage op mijn erf. Hierna ging hij boodschappen doen. Ik heb deze man maar een keer gezien.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen aan jou een politiefoto genummerd LJN PL2030:10:130 (Noot griffier: volgens het opschrift bij de politiefoto, welke staat afgebeeld op pagina 1654 onder dit nummer betreft dit [medeverdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]).

Antwoord [getuige 1]:

Deze man ken ik als [medeverdachte 2], waar ik gisteren in mijn eerder afgelegde verklaring over gesproken heb. Ik herken hem voor 100 % als [medeverdachte 2]. Deze man was samen met [medeverdachte 1] om te kijken naar de schuur of die goed was.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen jou een politiefoto genummerd LJN PL2030:10:132 (Noot griffier: volgens het opschrift bij de politiefoto, welke staat afgebeeld op pagina 1655 onder dit nummer betreft dit [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .

Antwoord [getuige 1]:

Deze man herken ik voor 100% als [verdachte], waarover ik heb gesproken in mijn eerder afgelegde verklaring.

13. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten D.A. Pieters en

L.P. Janssens, voor zover inhoudende als op 7 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2], wonende te Meer, [straatnaam] [huisnummer]:

vraag verbalisanten: Op de dag van aanhouding ben je samen met 2 mannen aangehouden. Wanneer heb je die mannen voor het eerst gezien?

als verklaring van [getuige 2]:

Dat was de week ervoor, bij ons thuis, buiten voor de schuur.

Die week ervoor heeft [getuige 1], mijn vriend, aan mij gevraagd of ik het goed zou vinden als de schuur een paar dagen verhuurd zou worden. Die mannen stonden toen al op het erf van mij, ter hoogte van de schuur. Eigenlijk heeft [getuige 1] het mij al een week eerder gevraagd toen die mannen er niet bij waren. Toen de mannen erbij waren vroeg [getuige 1] het weer aan mij. Ik heb toen aan [getuige 1] gevraagd waarom zij het nodig hadden. [Getuige 1] heeft mij gezegd dat het was om spullen op te slaan. Ik vond het geen probleem. Ik heb toen die beide mannen de hand geschud. Ik herken de mannen met wie ik ben aangehouden als de mannen die de schuur bij mij geleend hebben.

[Getuige 1] heeft met die mannen de verdere zaken besproken. [Getuige 1] heeft gezegd dat ze op dinsdag de spullen zouden komen brengen.

Die dinsdag zijn ze rond 11 of 12 uur gekomen en hebben spullen binnen gezet, in de schuur. Ze zijn tussendoor ook nog weggeweest, weer om spullen te halen die in de schuur werden gezet.

Ik heb tussendoor steeds gehoord dat ze weg reden, weer terug kwamen dan hoorde ik deuren van een bus open en dicht gaan. Vervolgens hoorde ik dat er dan spullen in die schuur werden gezet. Steeds als ik dat busje hoorde komen keek ik naar buiten. Ze zijn ongeveer 4 of 5 keer weggeweest en teruggekomen. Het waren steeds dezelfde 2 mannen als die met wie ik ben aangehouden.

Kort na etenstijd zijn ze voor het laatst teruggekomen en toen niet meer weggegaan.

Die ochtend werd ik wakker toen de politie binnen stond.

14. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten B.G. Verhagen en L.P. Janssens, voor zover inhoudende als op 15 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2]:

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen jou een politiefoto genummerd LJN PL2030:10:132

(Noot griffier: volgens het opschrift bij de politiefoto, welke staat afgebeeld op pagina 2350 onder dit nummer betreft dit [medeverdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]).

Antwoord [getuige 2]:

Deze man op de foto herken ik als de jongen die bij mij de schuur heeft gehuurd. Ook was hij er de eerste keer bij toen [getuige 1] afspraken heeft gemaakt over de huur van de schuur.

De tweede keer was hij er ook met een andere jongen. Ik had hem toen gezien toen hij spullen in de schuur had gezet.

Deze persoon is op dezelfde dag aangehouden als ik. Ik heb hem toen geboeid voor de schuur zien zitten.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen jou een politiefoto genummerd LJN PL2030:10:132 (Noot griffier: volgens het opschrift bij de politiefoto, welke staat afgebeeld op pagina 2351 onder dit nummer betreft dit [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

als antwoord van [getuige 2]:

Deze man op de foto herken ik. Dat is de jongen die erbij was, die keer toen de spullen in de schuur zijn gezet, samen met die jongen waarvan u hiervoor de foto heeft laten zien.

Ook deze persoon is op dezelfde dag aangehouden als ik. Ik heb hem toen geboeid voor de schuur zien zitten.

15. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten J.W.E. van Roozendaal en P.J.L. van den Boogaard, voor zover inhoudende als op 8 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 1], wonende te [adres medeverdachte 1]:

Ik ken [verdachte].

Ik heb met een Volkswagen Transporter gereden.

Ik ben naar de [bedrijf F] gereden, ik kwam van de [bedrijf A]. Het kan goed dat ik daar met [medeverdachte 2] naar toe ben gereden.

Op 29 juni 2010 heb ik een beetje op en neer gereden. Op 30 juni 2010 heb ik met de Vito gereden.

Ik moest spullen rijden, dan moest ik naar de [bedrijf D], dan weer naar de [bedrijf F], meer deed ik niet. Bij de [bedrijf D] heb ik verhuisdozen gehaald, die heb je ook aangetroffen. Die lagen in de Vitobus. Wat slangenklemmen en slangen, van die dingen. Het was ook sjouwen.

Dan reed ik naar Lommel in België, daar laadde ik 100 liter methanol in. Daarna reed ik naar de camping, daar moest ik spullen inladen. Ik had daar een weegschaal en een paar maatbekers klaargezet om mee te nemen.

Ik heb gewoon van A naar B gereden. Onderweg werd de bus overgenomen.

Er is ook aan mij gevraagd of ik een stoomapparaat kon kopen. Het klopt dat dit was van die persoon waar ik voor was gaan rijden.

Ik heb van die persoon gewoon geld gekregen om dat apparaat te kopen. Ik had in totaal €300,-- of zo gekregen, want ik moest ook nog Methanol gaan halen en betalen.

Je kunt het daar zo ophalen.

16. Een proces-verbaal van de verbalisanten L.A.P. Jansssens en C.A.C.J. van Gorp, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

Op 30 juni 2010 werd een doorzoeking ter inbeslagname verricht in een caravan, gelegen aan de [straatnaam] [huisnummer] te Kerkdriel. De caravan had als nummer [nummer].

Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen in beslag genomen:

- een beschrijving productieproces;

- een vuurwapen 0.22, geladen met patronen, onder kussen van zitbank bij toegangsdeur (9J);

- In slaapkamer: een zwarte weekendtas met een nog werkende weegschaal;

- Buiten op terras rechts van caravan: 2 lege 1 liter flessen methanol;

- In kast lab ruimte 5 liter jerrycan methanoletiket 20% inhoud amfetamine olie;

- In kast lab ruimte amfetamine in vacuümzak, gewogen 1,85 kg, plus monster;

- Op bed lab ruimte witte speciekuip met restant amfetamine;

- Op bed lab ruimte vacuümmachine merk Henkelman type Mini Jumbo, met restanten amfetamine;

- Onder bed lab ruimte keukenweegschaal Soehne type retro max 5 kg met amfetamine resten;

- Op de kast in lab ruimte doos met doorzichtige plastic zak met cafeïne resten en 1 vacuümzak met resten cafeïne;

- In hoek lab ruimte roerstok met resten amfetamine;

- In lab ruimte op tafeltje 20 cm deksel van een pan met cafeïneresten;

- In lab ruimte op tafeltje halve oranje maatbeker met cafeïneresten;

- In lab ruimte op tafeltje 1 porseleinen soepkom met cafeïneresten;

- In badkamer 5 liter jerrycan amfetamine olie geur;

- In badkamer 5 liter jerrycan amfetamine olie geur;

- In badkamer 5 liter jerrycan methanol restant 10% inhoud;

- In badkamer 5 liter jerrycan methanol leeg;

- In doucheruimte emmer met 3 plastic bakjes en gele spatel;

- In doos 1 [bedrijf D] voor TV in emmer 5 liter jerrycan methanol 15% inhoud;

- In doos 1 [bedrijf D] voor TV weegschaal, merk CAS, model SW-1S;

- In doos 2 [bedrijf D] voor TV 25 liter jerrycan vermoedelijk zwavelzuur met opschrift;

- In doos 2 [bedrijf D] voor TV roestvast stalen garde;

- In doos 2 [bedrijf D] voor TV vacuümzakken;

- In doos 2 [bedrijf D] voor TV doosje PH tester;

- In doos 2 [bedrijf D] voor TV hobbymes geel;

- In kast lab ruimte vacuümzakken maat 30 bij 50;

- In kast lab ruimte hobbymes geel met restant wit poeder;

- Tussen caravan en WC hok 25 liter jerrycan 20% gevuld met heldere vloeistof en monster;

- Tussen caravan en WC hok 25 liter jerrycan 5% inhoud heldere vloeistof met witte kristallen en monster;

- Tussen caravan en WC hok 25 liter jerrycan rose met zwavelzuur 60% inhoud en monster;

- Tussen caravan en WC 10 liter jerrycan rond met tapkraan 60% inhoud mogelijk BMK en monster;

- Tussen caravan en WC hok 10 liter jerrycan 30% inhoud heldere vloeistof mogelijk zeep en monster;

Door een materiedeskundige, werkzaam bij het regionaal Bureau Wapens en Munitie, werden de volgende in beslag genomen wapens onderzocht:

9J: een vuurwapen geladen met patronen.

17. Een proces-verbaal van de verbalisant P.J.J.M. Bakx, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisant:

Op 30 juni 2010 werd door de officier van justitie mondeling gevorderd om onder leiding van de rechter-commissaris tot doorzoeking ter inbeslagneming over te gaan in onder andere een chalet op camping [camping].

Resultaat doorzoeking chalet [nummer] en voormalig toiletgebouw:

Uit de aangetroffen goederen kan worden afgeleid dat hier vermoedelijk de kristallisatie van amfetamine olie met zwavelzuur en methanol plaatsvond. Er werden een speciekuip en wat aanverwante zaken aangetroffen zoals 1,9 kg (het hof begrijpt: afgerond) amfetamine en lege dozen van Seasol. Soortgelijke verpakkingen werden in België aangetroffen en bleken BMK te bevatten.

18. Een proces-verbaal van verhoor van de verbalisanten A. van Gijzel en C.A.C.J. van Gorp, voor zover inhoudende als op 6 juli 2010 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 3]:

Ik ben eigenaar van camping [camping].

De caravans zijn eigendom van de mensen zelf en de grond waarop ze staan huren ze van ons.

Met betrekking tot de stacaravan op nummer [nummer] wil ik opmerken dat [verdachte] deze caravan in het voorjaar, omstreeks april 2010, van mij heeft gekocht.

Deze man heeft zich bij ons gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van [andere naam [verdachte].

Opmerking verbalisanten:

Er werd een foto getoond van een manspersoon en gevraagd werd of getuige de op de foto afgebeelde persoon kende.

als verklaring van voornoemde [getuige 3]:

De man op de foto herken ik als [verdachte]. Deze man heeft zich bij ons gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van [andere naam verdachte].

Ik zie nu duidelijk dat de foto die u mij toont afwijkt van de foto op het rijbewijs van [andere naam verdachte]. De man op de foto van het rijbewijs ken ik niet.

19. Het onder voetnoot nr. 1 genoemde relaas-proces-verbaal van de verbalisant Schijven, voor zover inhoudende als relaas van deze verbalisant (pag. 47):

De eigenaar van de camping, [getuige 3] werd als getuige gehoord. Hij verklaarde over het gebruik en de koop van caravan [nummer] door [verdachte]. Hij herkende [andere naam verdachte] van een aan hen getoonde foto. Deze getoonde foto betrof een foto van [echte naam verdachte].

20. Een proces-verbaal van de verbalisant A.J.M. van Iersel, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

Op 20 juli 2010 werd aan mij, als materiedeskundige werkzaam bij het regionaal Bureau Wapens en Munitie van de politie Midden en West Brabant, een pistool aangeboden.

Dit pistool was bij een doorzoeking aangetroffen en in beslag genomen.

Uit nader onderzoek bleek mij het volgende.

Het inbeslaggenomen voorwerp betreft een naar scherpschietend vuurwapen omgebouwd alarmpistool van het merk Bruni (BBM), model 315 auto, kaliber 8 mm knal. Het wapen is niet voorzien van het serienummer.

Door bewerkingen is het alarmpistool geschikt gemaakt voor het verschieten van scherpe patronen in het kaliber 6,35 mm Br. Door de genoemde bewerkingen is het alarmpistool geschikt gemaakt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van dit voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.

Derhalve is dit omgebouwde alarmpistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.

Dit vuurwapen valt niet onder categorie II onder 2e, 3e of 6e van de Wet wapens en munitie.

In de patroonhouder van het hierboven omschreven omgebouwde alarmpistool BBM 315 auto, bevonden zich zeven stuks scherpe munitie allen van het technische merk Sellier & Bellot in het kaliber 6,35 mm Br. (.25 auto).

Deze munitie is geschikt om uit dit omgebouwde alarmpistool te worden verschoten.

Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4e, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.

21. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, zakelijk als volgt:

Het is juist dat ik op 30 juni 2010 in een stacaravan op de camping [camping], een pistool met daarbij behorende munitie voorhanden heb gehad.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Daartoe zijn de volgende rechtmatigheidsverweren aangevoerd.

Weigering om de door het hof gegeven opdracht tot het overleggen van stukken uit te voeren

De verdediging heeft in hoger beroep verzocht om afleveringsrapporten, betrekking hebbend op door de opsporingsinstanties verzonden zogenoemde “stille” sms berichten. Dit verzoek is door het hof ter terechtzitting van 24 juli 2012 gehonoreerd en de advocaat-generaal is opgedragen om deze rapporten over te leggen.

De Dienst Specialistische Recherche Toepassingen heeft evenwel geweigerd om deze afleveringsrapporten af te staan. Daardoor zou het de verdediging, naar haar oordeel, onmogelijk zijn gemaakt om te controleren of juist was wat omtrent de inzet van stille sms door het openbaar ministerie naar voren was gebracht. In het bijzonder konden, zo klaagde de verdediging, de afleveringsrapporten niet worden vergeleken met de registratie in de tapkamer. Daardoor bleef de daadwerkelijke frequentie waarmee sms-berichten werden verzonden oncontroleerbaar. Bovendien zou geen zicht zijn ontstaan op de software en hardware waarmee de sms-berichten werden verzonden en ontvangen. Het werd volstrekt niet duidelijk of de gegevens (al dan niet achteraf) manipuleerbaar waren.

Hierdoor zou het recht op een eerlijk proces zijn geschonden. Er zou sprake zijn van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn te kort is gedaan. Dit zou, mede in combinatie met andere verzuimen, met zich brengen dat de inzet en het gebruik van de stille sms onrechtmatig dan wel onbetrouwbaar moeten worden geacht en dat alle resultaten daarvan dienen te worden uitgesloten van het bewijs.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof is op de terechtzitting van 20 september 2012, op grond van de daar door de advocaat-generaal gegeven toelichting en op grond van voortschrijdend inzicht, alsnog tot het oordeel gekomen dat de afleveringsrapporten niets konden bijdragen aan de beantwoording van de voorliggende juridische vraag of een stille sms een technisch hulpmiddel is in de zin van de wet. Het besloot daarom alsnog dat die stukken niet behoefden te worden overgelegd. Voor de toen door de verdediging gedane suggestie dat (tevens, of in werkelijkheid) een ander hulpmiddel zou zijn ingezet dan een stille sms, zag het hof geen aanknopingspunt.

Het hof blijft ook thans bij dit oordeel. Op de terechtzitting in hoger beroep is een DVD beschikbaar gesteld met daarop de volledige inhoud van de getapte gesprekken en de ontvangen sms-berichten.

De verdediging heeft daardoor in voldoende mate kunnen controleren wat de tapkamer heeft ontvangen. De klacht dat zo niet kan worden vastgesteld wat precies is verzonden treft geen doel, alleen al omdat wat niet is (terug)ontvangen in het onderzoek geen rol kan hebben gespeeld. Dat iets zou zijn verzonden dat op andere wijze het onderzoek heeft beïnvloed, acht het hof hoogst onaannemelijk. Ook voor de veronderstelling dat de ontvangen berichten zouden zijn gemanipuleerd ziet het hof geen aanknopingspunt

Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat sprake was van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en dat aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak te kort is gedaan.

Het verweer wordt daarom verworpen.

Tussentijdse beëindiging van het onderzoek

De verdediging leidt uit de door de politie opgemaakte processen-verbaal af dat het onderzoek tegen de verdachte en zijn veronderstelde mededaders op 22 juni 2009 is beëindigd. Daarmee zou ook een einde zijn gekomen aan de geldigheidsduur van alle tot dan gegeven bevelen tot toepassing van dwangmiddelen.

Bij de latere hervatting van het onderzoek zou in elk geval zijn verzuimd om nieuwe bevelen tot stelselmatige observatie te geven; de sindsdien uitgevoerde observaties zouden daarom onrechtmatig zijn en de daarmee onmiddellijk of middellijk verkregen resultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten.

Het hof heeft hieromtrent, aan de hand van het relaas-proces-verbaal met betrekking tot aanvang en verloop van het gehele onderzoek, nummer 29-244825 dd. 13 december 2010, het volgende vastgesteld.

Het met de codenaam Tomos aangeduide opsporingsonderzoek werd begonnen naar aanleiding van op 28 mei 2010 ontvangen CIE-informatie dat twee met name genoemde personen zouden beschikken over een mobiel laboratorium voor de productie van amfetamine. Op 1 juni 2010 gaf de officier van justitie bevelen tot het opnemen van telecommunicatie en tot stelselmatige observatie, zoals bedoeld in de artikelen 126m respectievelijk 126g van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van het opnemen van telecommunicatie gebeurde dit met machtiging van de rechter-commissaris. Op 22 juni 2010 werd besloten om het onderzoek te staken, omdat dit nog geen concreet zicht had geleverd op het genoemde mobiele laboratorium en het daarom beter werd geacht om de beschikbare onderzoekscapaciteit voor andere doelen in te zetten. Op bevel van de officier van justitie werd dientengevolge het opnemen van telecommunicatie op diezelfde dag omstreeks 14.15 uur beëindigd. Het onderzoek werd echter in zoverre voortgezet, dat de laatste opgenomen telecommunicatie nog werd verwerkt. Daaruit werd opgemaakt dat alsnog zicht bestond dat op korte termijn een concreet onderzoeksresultaat zou kunnen worden behaald. Dit was voor de officier van justitie aanleiding om, met machtiging van de rechter-commissaris, opnieuw te bevelen dat telecommunicatie zou worden opgenomen. Het opnemen werd diezelfde dag, vanaf ongeveer 17.25 uur, hervat.

De vraag is thans of ook aan de (bevelen tot) observatie een einde was gekomen en daarom ook daartoe nieuwe bevelen hadden moeten worden gegeven.

Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof het volgende van belang. Het besluit tot staken van het onderzoek werd niet genomen omdat niet langer werd voldaan aan de eis, dat voldoende verdenking van misdrijf bestond, maar omdat men zijn prioriteiten elders wenste te leggen. De situatie, bedoeld in artikel 126g lid 7 en 126m lid 8 jo. 126l lid 6 jo. 126g lid 7 van het Wetboek van Strafvordering (namelijk dat niet langer werd voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het toepassen van de betreffende dwangmiddelen), deed zich dan ook niet voor. Het besluit tot staking van het onderzoek werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd, door beëindiging van het opnemen van telecommunicatie. Voor het overige is het onderzoek in elk geval in zoverre blijven doorlopen, dat men voortging met het verwerken van onderzoeksgegevens, met het kennelijke doel om daaraan, indien nodig, consequenties te verbinden. In zoverre is het slechts bij een voornemen tot staking gebleven. De alsnog verwerkte onderzoeksgegevens waren van dien aard dat – op een moment, gelegen tussen 14.15 en 17.25 uur op 22 juni 2009 – werd besloten om dit voornemen niet verder ten uitvoer te brengen en, integendeel, ook het opnemen van telecommunicatie, nauwelijks drie uur na de beëindiging ervan, te hervatten. In het proces-verbaal wordt dan ook treffend gesproken van een ‘doorstart’.

Bij deze gang van zaken kan er, naar het oordeel van het hof, van worden uitgegaan dat het onderzoek op 22 juni 2009, ofschoon daartoe wel was besloten, niet daadwerkelijk is gestaakt, zodat ook aan de lopende bevelen tot observatie geen einde is gekomen en, omdat het geval bedoeld in artikel 126g lid 7 van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordeed, ook geen einde behoefde te komen.

Het door de verdediging gevoerde verweer wordt daarom verworpen.

De stille sms

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdens het onderzoek tegen de verdachte gebruik is gemaakt van een niet wettelijk geregeld dwangmiddel, de zogenaamde stille sms, stealth sms of stealth ping. Daardoor zou op intensieve en stelselmatige wijze inbreuk zijn gemaakt op diens privacy. Volgens de verdediging zou dit moeten leiden tot uitsluiting van het onmiddellijk of middellijk hieruit verkregen bewijs.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende. In het tegen de verdachte uitgevoerde opsporingsonderzoek is, met toestemming van de officier van justitie, een aantal malen gebruik gemaakt van stille sms. Daartoe is, voor zover kon worden vastgesteld, verspreid over vijf dagen een aantal van in totaal 91 sms-berichten gezonden naar een telefoontoestel waarvan werd aangenomen dat het door de verdachte werd gebruikt. Door toepassing van bijzondere software wist men te bereiken dat dit telefoontoestel bij ontvangst van het sms-bericht, zonder dat het voor de houder van het toestel zichtbaar was, contact maakte met het telecommunicatienetwerk. Vervolgens kon, door na te gaan met welke zendmast het telefoontoestel contact maakte, globaal worden vastgesteld waar het zich bevond. Vooropgesteld dat het toestel door de verdachte werd gedragen, zou daarmee ook diens verblijfplaats globaal kunnen worden gelokaliseerd. Op deze wijze hoopte men een draaiend amfetaminelaboratorium te kunnen opsporen. Dat is uiteindelijk ook gelukt.

De eerste vraag die beantwoord moet worden is, of op deze wijze in betekenende mate inbreuk wordt gemaakt op de privacy van de persoon, die het telefoontoestel bij zich heeft waarnaar de stille sms wordt gezonden. Het hof meent dat deze vraag in het onderhavige geval ontkennend dient te worden beantwoord. Wanneer wordt aangenomen dat inderdaad vijf dagen lang, gedurende een periode van tussen zes en twaalf uur, om het half uur door het verzenden van een stille sms globaal is vastgesteld waar het betreffende telefoontoestel zich bevond, werd daardoor een slechts zo beperkt beeld verkregen van de bewegingen van de persoon, die de telefoon droeg, dat van een betekenende inbreuk op diens privacy geen sprake was. Dit wordt naar het oordeel van het hof niet anders, wanneer een en ander geschiedt in combinatie met de inzet van andere dwangmiddelen die de persoonlijke levenssfeer raken, zoals observatie en het opnemen van communicatie, wanneer die inzet door de vereiste wettelijke bevelen en machtigingen is gedekt.

Het hof stelt daarom vast dat de inzet van stille sms, in een mate als boven beschreven, geen afzonderlijke wettelijke regeling behoeft om rechtmatig te kunnen zijn. Dit is wellicht anders wanneer, zoals technisch mogelijk lijkt, de frequentie van verzending sterk wordt opgevoerd. De verdediging heeft aangevoerd dat ook de (naar het hof aanneemt: gelijktijdige) inzet van een IMSI-catcher tot een ander oordeel zou moeten leiden. Hieraan kan voorbij worden gegaan nu gelijktijdige inzet van een dergelijk hulpmiddel niet aannemelijk is geworden.

Volledigheidshalve merkt het hof op dat het gebruik van stille sms geen bijzondere risico’s oproept voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, zodat ook dit geen reden is om daarvoor een bijzondere wettelijke grondslag te vergen.

De volgende vraag is, of het gebruik van stille sms niet onder één van de reeds wettelijk erkende dwangmiddelen moet worden gebracht, en daarom dient te voldoen aan de in verband daarmee gestelde voorwaarden.

Wordt het gebruik van stille sms wellicht gedekt door een bevel tot stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, dan wel door een bevel als bedoeld in artikel 126m of 126n van het Wetboek van Strafvordering (opnemen van communicatie respectievelijk verstrekking van gegevens over een gebruiker van een communicatiedienst)? Het hof beantwoordt ook deze vraag in ontkennende zin. Artikel 126n biedt voor deze veronderstelling geen enkel aanknopingspunt. In artikel 126m wordt weliswaar gesproken van een technisch hulpmiddel, maar daarbij wordt uitsluitend gedoeld op een technisch hulpmiddel waarmee communicatie wordt opgenomen. Dat is hier niet aan de orde. Bij het technische hulpmiddel, waarvan sprake is in artikel 126g lid 3, en dat wordt ingezet ter ondersteuning van stelselmatige observatie, moet blijkens de wetsgeschiedenis in het bijzonder worden gedacht aan peilzenders, peilbakens en camera’s. Anders dan de verdediging meent het hof dat het gebruik van stille sms, in elk geval voor zover dit een beperkte frequentie heeft, de ontvangende telefoon niet tot een peilbaken maakt. De opvatting dat bij technische hulpmiddelen, in de zin van dit voorschrift, alleen moet worden gedacht aan daartoe binnen het justitiële apparaat bestemde technische apparatuur wordt ondersteund door de in artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis, dat zij moeten voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Daarvan kan immers bij een willekeurig telefoontoestel geen sprake zijn. Anders dan de verdediging meent het hof dat ook de technische ontwikkeling er niet toe kan leiden dat het begrip ‘technische hulpmiddelen’ wordt uitgebreid tot een heel andere categorie dan kennelijk door de wetgever is beoogd.

Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat stille sms zelf, noch de daarbij ingezette apparatuur, kan worden opgevat als een ‘technisch hulpmiddel’ in de zin van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering. Dit Besluit kan daarop niet van toepassing zijn omdat, zoals hierboven overwogen, geen sprake is van een technisch hulpmiddel als bedoeld in de voorschriften, genoemd in artikel 126ee aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering. Het gebruik van stille sms kan ook taalkundig niet worden aangemerkt als de inzet van een technisch hulpmiddel, maar moet veeleer worden gezien als een (niet wettelijke geregelde) opsporingsmethode.

Door de verdediging is gesuggereerd dat de rechter-commissaris, toen hem om machtiging werd gevraagd voor toepassing van het dwangmiddel, omschreven in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, of op enig moment nadat hij deze machtiging had verleend, op de hoogte had moeten worden gebracht van de inzet van stille sms, zodat hij haar bij zijn oordeelsvorming had kunnen betrekken. Daardoor zou onder meer kunnen worden voorkomen dat de afgegeven tapmachtiging werd gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij was verleend. Dit is echter een eis die in de wet niet valt terug te vinden en ook niet op ongeschreven regels kan worden gebaseerd.

De derde vraag, die naar het oordeel van het hof dient te worden beantwoord, is of stille sms in het onderhavige geval wellicht op zodanige wijze is gebruikt dat inbreuk werd gemaakt op de regels van een eerlijk proces. Niet kon worden vastgesteld of de inzet berustte op een tevoren opgesteld en van waarborgen voorzien plan. Er bestond weliswaar een door de politie ontwikkeld en ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal overgelegd ‘GSM-Concept’, maar kennelijk ging het hier niet om een voldragen protocol en dit Concept blijkt ook niet volledig te zijn gevolgd.

De inzet van stille sms is daarentegen – overigens ook weer in afwijking van het ‘GSM-plan’- wel tevoren besproken met en goedgekeurd door de ter zake bevoegde officier van justitie. Van de inzet is bovendien bij proces-verbaal melding gemaakt. Naar het oordeel van het hof zijn dit dwingende voorwaarden, waarvan niet afgeweken mag worden.

Doordat uitgangspunt is, dat de inzet van stille sms door de verdachte niet wordt bemerkt, behoefde niet te worden gevreesd dat hij daardoor tot strafbare feiten zou worden gebracht waarop zijn opzet niet was gericht. Voor zover de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in het geding was, waren maatregelen getroffen om de inbreuk daarop zo gering mogelijk te houden, door beperking van het aantal verzonden sms-berichten.

De verdediging heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet was voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Anders dan de verdediging meent waren naar het oordeel van het hof voldoende zwaarwegende opsporingsbelangen in het geding, te weten het lokaliseren van een draaiend amfetaminelaboratorium. Gelet op de bedreiging voor de volksgezondheid, die uitgaat van het ongecontroleerd op de markt brengen van amfetamine, en de gevaren voor omwonenden, die een illegaal amfetaminelaboratorium kan opleveren, was het lokaliseren van dit laboratorium dringend geboden. Het gebruik van stille sms was onder de gegeven omstandigheden bovendien passend, in die zin dat geen opsporingsmiddel voorhanden was dat meer kans op slagen bood.

Ambtshalve stelt het hof evenwel vast dat de wijze van verslaglegging ernstig te wensen overliet. Het aanvankelijk opgemaakte proces-verbaal wekt op zijn minst de indruk dat slechts een enkele maal een stille sms werd verzonden; de werkelijkheid was anders. Slechts door de inspanning van de verdediging kon worden achterhaald in welke mate van stille sms gebruik is gemaakt. Ook van het voorafgaand overleg met en de toestemming van de officier van justitie – zoals gezegd, naar het oordeel van het hof dwingende eisen – is pas gebleken uit een brief van 30 januari 2013, die het hof eerst kort voor sluiting van het onderzoek ter terechtzitting bereikte. Deze onvolledige verslaglegging brengt mee dat de inzet van de betreffende opsporingsmethode aanvankelijk onvoldoende toetsbaar was.

Het hof is echter van oordeel dat aan deze gebreken geen consequenties behoeven te worden verbonden, nu uiteindelijk voldoende duidelijkheid over de inzet van de onderhavige methode is verkregen. Van inbreuk op het recht op een eerlijk proces is (uiteindelijk) dan ook geen sprake geweest.

Medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten

Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte met [medeverdachte 2] huurder was van de schuur (de in feit 1 genoemde loods) aan de [straatnaam] [huisnummer] te Meer, waarin het drugslaboratorium is aangetroffen.

Voorts is de verdachte samen met [medeverdachte 2] aangehouden in de nabijheid van de schuur.

Hun bij de Belgische politie afgelegde verklaring dat zij bezig waren met opruimwerkzaamheden en dat zij geen idee hadden te maken te hebben met een drugslaboratorium acht het hof op grond van het hierna volgende hoogst onaannemelijk.

Uit observaties is gebleken dat op meerdere plaatsen goederen/voorwerpen zijn aangeschaft door verdachte en een of meer medeverdachten, die gebruikt kunnen worden voor en ten behoeve van de productie van amfetamine. De aanschaf van deze goederen wordt voorts bevestigd door [medeverdachte 1]. Dergelijke goederen zijn op locaties in Kerkdriel en Meer aangetroffen.

Op deze laatste locatie, de locatie waar het laboratorium is aangetroffen, is voorts waargenomen dat verdachte samen met een medeverdachte voorwerpen/goederen heeft gebracht en overgeladen.

Verdachte heeft ook daadwerkelijk handelingen verricht in die zin dat hij daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de opbouw van een laboratorium.

Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel, dat de verdachte bij de uitvoering van de feiten zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten dat sprake is van het medeplegen van –kort gezegd- het met anderen voorbereidingshandelingen plegen voor de productie van amfetamine en opzettelijk bereiden van amfetamine.

Gelet op het bovenstaande kunnen naar het oordeel van het hof de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden

De amfetamine in Kerkdriel

In het chalet van de verdachte te Kerkdriel werd een hoeveelheid amfetamine aangetroffen (feit 3 op de tenlastelegging). De verdediging stelt zich op het standpunt dat ook anderen toegang tot dit bouwwerk hadden, en dat daarom onvoldoende vaststaat dat de verdachte wist dat amfetamine aanwezig was en daarover kon beschikken. Het hof stelt vast dat het ging om een hoeveelheid amfetamine die een aanzienlijke waarde in geld vertegenwoordigde. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien hoe een derde op de gedachte zou kunnen komen een dergelijk bezit, op de wijze waarop het daar is aangetroffen, in het chalet van de verdachte onder te brengen zonder dat deze daarmee instemde of daar in elk geval over kon beschikken. Die toelichting is door de verdediging niet gegeven. Het hof acht het dan ook hoogst onaannemelijk dat die amfetamine daar buiten weten van de verdachte is ondergebracht.

Het verweer wordt verworpen.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1:

hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2010 te Tilburg en Kerkdriel en Meer (Belgie), tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen

-voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten; immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar:

- grondstoffen en hardware bestemd voor de productie van amfetamine, voorhanden en aanwezig gehad;

- ruimten ter beschikking gehad.

2:

hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2010 te Meer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine heeft bereid, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3:

hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2010 te Kerkdriel, opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine aanwezig heeft gehad, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4:

hij op 30 juni 2010 te Kerkdriel een wapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2de, van de Opiumwet juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.

Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.

Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet.

Het onder 4 bewezen verklaarde is wat betreft het vuurwapen voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a, van die wet en wat betreft de munitie voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de

Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van die wet.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Het hof heeft voor wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:

- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;

- de omstandigheid dat verdachte zich om deze gevolgen niet heeft bekommerd en kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;

- de belangrijke, rol van de verdachte bij het opzetten van het amfetaminelaboratorium en bij de productie van amfetamine;

- de omstandigheid dat het bezit van een wapen en munitie een groot risico voor de algemene veiligheid van personen veroorzaakt en dat dit - illegale - bezit vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad is dat ernstig dient te worden bestraft.

Het hof heeft daarbij ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat ter zake van de strafbare feiten relatief korte pleegperiodes bewezen zijn verklaard.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:

- de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2012, waaruit blijkt dat hij:

- op 3 april 2008 door de rechtbank te Breda terzake van “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” is veroordeeld tot 3 jaren gevangenisstraf, en

- op 10 juni 2004 door de rechtbank te Breda terzake van (onder andere) “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” is veroordeeld tot straf,

hetgeen hem er evenwel niet van heeft weerhouden om opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.

- de omstandigheid dat verdachte zich aan de executie van een eerder opgelegde gevangenisstraf had onttrokken en tijdens deze periode van voortvluchtigheid zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten;

- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.

Op grond daarvan is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een aanzienlijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf met zich brengt.

Alles overwegende kan het hof zich vinden in de in eerste aanleg door de rechtbank opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf.

Gelet daarop acht het hof geen termen aanwezig om een lagere straf, als door de raadsman verzocht, op te leggen.

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een wapen en munitie, met betrekking waartoe het onder 4 bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen rijbewijs, kopie, ten name van [ander naam verdachte] zal het hof de teruggave aan [andere persoon] gelasten.

Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 13 van de Opiumwet, en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis en doet in zoverre opnieuw recht:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

1. medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

verklaart verdachte strafbaar

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- 1 DVD-hoesje met kladnotitie (329239);

- 1 weekendtas, met weegschaal (329241);

- 1 tas, met weegschaal (329245);

- 1 compressor, Henkelman mini Jumbo, reg.nr. 24J, 205a10013, vacuummachine (329262); - 2 zakken (verpakkingsmateriaal, reg.nr. 26J, 205a10013 (329279);

- 1 wapen, BBM 315auto, sin AACO0637NL (beslaglijstnr. 329175, hierna wordt alleen het nummer genoemd );

- 7 stuks munitie, S&B 6,35mm, sin: AADN7866NL (575348)..

Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- waardepapieren, te weten 2 x notitie en 1 x kladblokje (329160);

- 5 foto's (329162);

- 1 stuk kantoorbenodigheid (329164);

- 5 stuks kantoorbenodigheden (329166);

- 3 agenda's (329168);

- 1 stuk kantoorbenodigheid, beschrijving productieproces (329170);

- 1 stuk kantoorbenodigheid (329171);

- 1 boekje met telefoonnummers (329178);

- 1 factuur (329179);

- 1 stuk kantoorbenodigheid (329187);

- 3 stuks kantoorbenodigheid (329194);

- 1 rol plakband (329261);

- 1 deksel, reg.nr. 28J, 205a10013 (329287);

- 1 plastic tas Blokker leeuwenkop, reg.nr. 31J, 205a10031 (329318);

- 1 lampekap, reg. nr. 37J, 205a10013 (329342);

- 1 rol plakband, reg.nr. 38J, 205a10013 (329355).

Gelast de teruggave aan [andere persoon] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

- 1 rijbewijs, kopie, t.n.v. [andere persoon] (329165).

Aldus gewezen door

mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,

mr. H.D. Bergkotte en mr. J.M. Reijntjes, raadsheren,

in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier,

en op 14 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. J.M. Reijntjes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.