Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2098, 14/01047
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2098, 14/01047
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 mei 2016
- Datum publicatie
- 10 november 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:2098
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:7676, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:79, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/01047
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende op diverse data uit andere EU-landen ingevoerde 39 auto’s worden als gebruikt aangemerkt in de zin van de Wet BPM, nu de auto’s reeds vóór de invoer in het buitenland op kenteken zijn gesteld. De vervanging van de Leidraad BPM 2006 door het Kaderbesluit BPM brengt daar geen verandering in. De Minister van Financiën was kennelijk van mening dat de uitleg in de Leidraad BPM 2006 van het begrip ‘gebruikte auto’ een toelichtend karakter had en die uitleg gold en geldt nog steeds.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01047
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 oktober 2014, nummer AWB 13/6208, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en rentebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 10 juni 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] met betrekking tot 39 aangiften belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 6.111, alsmede bij beschikking een bedrag van € 43 aan rente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag en de rentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] , [C] en [D] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft in overleg met partijen het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de zaak nr. 14/01503. Op 29 januari 2016 heeft de Hoge Raad in die zaak het arrest gewezen, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:2016:145. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld op dit arrest te reageren. De Inspecteur heeft schriftelijk gereageerd bij brief van 3 februari 2016, bij het Hof ingekomen op 8 februari 2016, en belanghebbende bij brief van 25 februari 2016, bij het Hof ingekomen op 26 februari 2016.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 23 november 2015 was de Kamer samengesteld als volgt: mrs. Swinkels, Gladpootjes en Meijer. Nadien is de samenstelling van de Kamer gewijzigd als volgt: mrs. Swinkels, Pijnenburg en Gladpootjes. Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting en in gewijzigde samenstelling van de Kamer. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en daarvan op 8 april 2016 schriftelijk mededeling gedaan aan partijen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op diverse data in de periode 13 september 2012 tot en met 22 januari 2013 ter zake van invoer van in totaal 39 voertuigen (hierna: de auto’s) uit andere EU-landen aangifte BPM gedaan. Daarbij heeft zij een vermindering van BPM toegepast op basis van de afschrijvingstabel voor gebruikte auto’s.
De auto’s hadden op het moment van de invoer, op één auto na, een kilometertellerstand tussen 6 en 39, waarbij de meeste auto’s minder dan 10 kilometer hadden gereden. Eén auto (kenteken [kenteken 1] ) had ten tijde van de invoer een kilometertellerstand van 84. Alle auto’s waren vóór de invoer in het buitenland op kenteken gesteld. 38 auto’s waren binnen twee weken na de datum van eerste toelating in het buitenland in Nederland ingevoerd en één auto ( [merk] , rijdend op diesel, kenteken [kenteken 2] , hierna: de [automerk] ) bijna vijf maanden na de datum van eerste toelating op 29 mei 2012. Ter zake van de [automerk] heeft belanghebbende géén BPM op aangifte voldaan. 30 auto’s zijn door de Inspecteur opgenomen en daarbij zijn geen sporen van gebruik of beschadiging geconstateerd.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende volgens de Inspecteur ten onrechte de afschrijvingstabel voor gebruikte auto’s heeft toegepast en, met betrekking tot de [automerk] , de CO2 dieseltoeslag van € 813 niet heeft voldaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de auto’s aan te merken als “gebruikte motorrijtuigen” in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet)? 2. Heeft de Inspecteur terecht de BPM inzake de [automerk] (CO2 dieseltoeslag) nageheven?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur kort samengevat, het volgende aangevoerd:
De U-bocht constructie is aangepakt in artikel 10a van de Wet, maar dat speelt hier geen rol.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en rentebeschikking.De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.