Home

Hoge Raad, 29-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:145, 14/01503

Hoge Raad, 29-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:145, 14/01503

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 januari 2016
Datum publicatie
29 januari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:145
Formele relaties
Zaaknummer
14/01503

Inhoudsindicatie

BPM; artt. 9 en 10, lid 1, Wet BPM; Leidraad BPM 2006. De wettelijke begrippen 'nieuwe personenauto' en 'gebruikte personenauto'. Geslaagd beroep op de Leidraad BPM 2006 waarin een personenauto als 'gebruikt' wordt aangemerkt indien daarvoor eerder in het buitenland een kenteken is afgegeven.

Uitspraak

29 januari 2016

nr. 14/01503

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2014, nr. 13/00742, betreffende een aan [X1] B.V. (thans: [X1] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 12/00400, ECLI:NL:HR:2013:64, BNB 2013/194, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (nr. 11/00328), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 23 april 2015 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het principale beroep in cassatie en tot het gegrond verklaren van het incidentele beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

Belanghebbende heeft op 21 januari 2010 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met het oog op de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto (hierna: de auto) in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens. Voor de auto was eerder, op 13 januari 2010, een Duits kenteken afgegeven. Op 21 januari 2010 bedroeg de kilometerstand 747 en was er enige schade aan de auto.

3.2.

Belanghebbende is bij het doen van de aangifte voor de BPM ervan uitgegaan dat de auto een gebruikte personenauto was in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet), en heeft bij de berekening van de verschuldigde BPM een vermindering in acht genomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto een nieuwe personenauto was in de zin van artikel 9, lid 5, van de Wet en dat daarom de hiervoor bedoelde vermindering niet kan worden toegepast. Om die reden heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3.3.

Het Hof heeft geoordeeld dat, aangezien voor de auto reeds voorafgaand aan de hiervoor in 3.1 bedoelde registratie een Duits kenteken was afgegeven, de auto op grond van het bepaalde in paragraaf 7.5.2 van het Besluit van 23 december 1992, nr. VB92/2876, Leidraad belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, Stcrt. 1993, 1, zoals nadien gewijzigd (hierna: de Leidraad BPM 2006) kan worden aangemerkt als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet. Het Hof heeft verworpen de stelling van de Inspecteur dat de auto voor de toepassing van de Wet desondanks moet worden aangemerkt als een nieuwe personenauto in de zin van de Wet. Bij dat oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de auto in Duitsland is gebruikt en dat de auto ten tijde van de registratie daadwerkelijk gebruikssporen vertoonde.

3.4.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt.

4 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

5 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

6 Proceskosten

7 Beslissing