Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-08-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3644, 16/03492
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-08-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3644, 16/03492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2017
- Datum publicatie
- 31 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:3644
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:3659, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1698, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/03492
Inhoudsindicatie
BPM. Auto met 3.092 kilometer op de teller is een gebruikte auto. Oogmerk tot belastingbesparing als doorslaggevende reden is door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat de periode tussen het tijdstip van aankoop en het tijdstip van registratie in Nederland kort is, is daarvoor onvoldoende.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03492
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 mei 2016, nummer BRE 15/2254, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 3 maart 2014, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 9.118 aan belasting (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is daarbij, bij beschikking, een boete van 50%, oftewel € 4.559, opgelegd. Na tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. Daarbij is een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 305.
Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 juli 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en, door tussenkomst van de griffier, aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht te zijn voorgedragen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
De personenauto van het merk [automerk] (VIN eindigend op [nummer] ) (hierna: de auto) is op 11 januari 2012 door [E] B.V. te [vestigingsplaats] van [F] te [G] gekocht voor een bedrag van € 123.760.
Op 12 januari 2012 is de auto voor het eerst geregistreerd, te weten in het Duitse kentekenregister op naam van [H] , bestuurder van [E] B.V., op een adres te Zwitserland. Daarbij is de auto voorzien van een Duits exportkenteken.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto in Nederland op 1 februari 2012 aangifte BPM gedaan. De auto had toen een kilometerstand van 3.092. De registratie heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012, op naam van [E] B.V..
De aangifte vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 15.067. Belanghebbende is er hierbij van uitgegaan dat de auto een gebruikte auto als bedoeld in artikel 10 Wet BPM betreft.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto nieuw is en dat de verschuldigde BPM € 24.185 bedraagt. Voor het verschil van € 9.118 heeft hij een naheffingsaanslag BPM opgelegd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur in strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehandeld door de stukken van de keuring door de RDW niet in te brengen?
2. Is de auto aan te merken als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, lid 1, van de Wet BPM?
3. Is het verdedigingsbeginsel geschonden doordat de Inspecteur belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag niet mondeling heeft gehoord?
4. Is een ná het belastbare feit opgelegde naheffingsaanslag in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)?
5. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over het bedrag van de vermindering van de betaalde naheffingsaanslag?
6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en de werkelijke proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
- Ook al wordt de kilometerstand van 3.092 ten tijde van de keuring door de RDW op 1 februari 2012 nu niet betwist door de Inspecteur, handhaaf ik de stelling dat de Inspecteur in strijd met artikel 8:42 van de Awb heeft gehandeld door de betreffende stukken niet in het geding te brengen.
- De grief betreffende de schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel handhaaf ik. Ik heb schriftelijk gereageerd op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag, maar het is noodzakelijk dat er een mondeling gesprek plaatsvindt voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag en ik vind dat het initiatief daarvoor bij de Inspecteur moet liggen.
De Inspecteur:
- Ik stel dat hier sprake is van een zogenaamde U-bocht constructie. Het oogmerk tot belastingbesparing heb ik niet onderzocht maar dit leid ik af uit de korte tijdsspanne tussen aankoop door [E] B.V. en de registratie in het Nederlands kentekenregister ten name van [E] B.V., waarbij [E] B.V. de auto in de tussengelegen periode bewust kilometers heeft laten maken.
- Ik ben nader van mening dat belanghebbende recht heeft op 1 punt voor de hoorzitting in de bezwaarfase, in plaats van een kwart punt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, handhaving van de naheffingsaanslag en een verhoging van de vergoeding van de kosten van bezwaar, doordat voor de hoorzitting 1 punt moet worden toegekend in plaats van een kwart punt.