Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4068, 22/00755

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4068, 22/00755

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 december 2023
Datum publicatie
29 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:4068
Formele relaties
Zaaknummer
22/00755
Relevante informatie
Art. 8:119 Awb

Inhoudsindicatie

Rijnvarende. Rijnvarendenverdrag (Verdrag betreffende de sociale zekerheid van rijnvarenden; Trb. 1981, 43) en Verordening EEG nr. 1408/71). Belanghebbende vraagt om herziening van de uitspraak van het hof van 21 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5843. In die uitspraak is belanghebbende (Rijnvarende) gehouden aan de door de Luxemburgse autoriteiten afgegeven E-101 verklaring voor de premie volksverzekeringen. O.g.v. HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1725, r.o. 5.5.5 heeft belanghebbende recht op herziening van de hofuitspraak en wordt de heffing van de premie volksverzekeringen ongedaan gemaakt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/00755

Uitspraak op het verzoek van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

om herziening als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van dit hof van 21 december 2017, kenmerk 12/00494,1

in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2006 aan belanghebbende opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank in Breda.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld, welk beroep bij arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 20182 ongegrond is verklaard.

1.6.

Bij brief van 12 april 2022 heeft belanghebbende een herzieningsverzoek ingediend.

Belanghebbende verzoekt het hof zijn uitspraak te herzien, alsnog het hoger beroep gegrond te verklaren en te beslissen dat de aanslag IB/PVV 2006 moet worden verminderd met de geheven premie volksverzekeringen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.

1.8.

Bij brief van 18 juli 2023 heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat aan het herzieningsverzoek moet worden tegemoetgekomen.

1.9.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2006 bij ambtshalve besluit van 11 augustus 2023 verminderd met de voor dat jaar geheven premie volksverzekeringen. Onder verwijzing naar deze vermindering heeft belanghebbende een brief aan het hof gestuurd waarin hij aangeeft dat nu de inspecteur heeft erkend dat het herzieningsverzoek moet worden toegewezen belanghebbende recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht en een tegemoetkoming in de proceskosten.

1.10.

Partijen hebben - in het kader van het herzieningsverzoek - beiden verklaard geen gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord en het hof heeft daarop bepaald dat een zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Bij brief van 11 februari 2022, gericht aan belanghebbende, heeft de Sociale Verzekeringsbank als volgt beslist:

‘Van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 is op u de sociale verzekeringswetgeving van Luxemburg van toepassing verklaard. Dit betekent ondermeer dat u over deze periode geen socialeverzekeringspremies in Nederland verschuldigd bent. Maar dit betekent ook dat u over deze periode geen AOW-rechten heeft opgebouwd.

(…)
Wij hebben de Belastingdienst hiervan op de hoogte gebracht.’

3 Beoordeling van het verzoek

3.1.

Partijen hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak het herzieningsverzoek moet worden toegewezen.

3.2.

Dit standpunt vloeit voort uit HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1725, r.o. 5.5.5.

3.3.

Gelet op het voorgaande, wijst het hof het herzieningsverzoek toe.

4 Griffierecht

5 Proceskosten

6 Beslissing