Home

Hoge Raad, 25-03-1981, AW9600, 20 239

Hoge Raad, 25-03-1981, AW9600, 20 239

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 1981
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1981:AW9600
Zaaknummer
20 239
Relevante informatie
2:1 Awb, 16 BRV

Uitspraak

De Hoge Raad enz.;

Gezien het beroepschrift in cassatie van de Staatssecretaris van Financien tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 maart 1980 betreffende het ter zake van na te melden verkrijging op aangifte voldane bedrag aan overdrachtsbelasting;

Gezien de stukken;

Overwegende dat ter zake van de verkrijging van onroerend goed door A BV, gevestigd te Z, welke verkrijging werd geconstateerd bij een voor X, notaris te Z - hierna te noemen de notaris - op 16 november 1976 verleden notariële akte, op aangifte een bedrag van f 79.315 aan overdrachtsbelasting is voldaan;

Overwegende dat de notaris, na hiertegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard, waarna de notaris van die uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof;

Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie van belang, heeft overwogen:

'In zijn beroepschrift bestrijdt de notaris de gestelde niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding van zijn bezwaar, naar 's Hofs oordeel terecht. Er moet derhalve - naar tussen de partijen ook niet meer in geschil is - van worden uitgegaan dat het bezwaar tijdig is ingediend. Ook het beroepschrift van de notaris kwam tijdig in. In zijn vertoogschrift en in zijn pleitnota heeft de Inspecteur evenwel de vraag opgeworpen of de belanghebbende, als notaris, wel bevoegd is tegen de heffing in bezwaar en beroep te komen, aangezien de belasting wordt geheven van de verkrijger van het onroerend goed. De notaris is echter op eigen naam in bezwaar en beroep gekomen, niet als gemachtigde van de verkrijger. De notaris heeft erkend dat hij op eigen naam in bezwaar en beroep is gekomen. Hij acht zich daartoe bevoegd, daar hij als notaris voor wie de akte is verleden voor de belasting, welke ingevolge de inhoud van die akte is verschuldigd, op grond van art. 18, lid 2, Bel. Rechtsv. (hierna verder aan te duiden als: de Wet), in verband met art. 6 Uitv.besch. Bel. Rechtsv., hoofdelijk aansprakelijk is. In overeenstemming hiermede is de belasting van zijn rekening-courant bij de ontvanger afgeboekt. Hij acht zich in verband hiermede belanghebbende bij de voldoening van die belasting. Als zodanig behoort hij zijns inziens tot degenen, die ingevolge art. 24 AWR bezwaar kunnen maken tegen een bedrag dat door hen als belasting op aangifte is voldaan. Het doet er daarbij zijns inziens niet toe dat hij, als komt vast te staan dat dit bedrag inderdaad verschuldigd is, verhaal kan uitoefenen op de verkrijger van het onroerend goed.

Ten einde zich verder te kunnen beperken tot het hoofdgeschil geeft het Gerechtshof op deze plaats reeds te kennen dit oordeel van de belanghebbende, zulks op de door hem aangevoerde gronden, te onderschrijven'.

Overwegende dat het Hof op deze gronden de notaris ontvankelijk heeft geoordeeld in zijn beroep en vervolgens op niet meer van belang zijnde gronden de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd, het bedrag ter zake van de overdracht op aangifte te voldoen heeft vastgesteld op f 66.858 en heeft bepaald dat hetgeen meer is geheven aan belanghebbende zal worden teruggegeven;

Overwegende dat de Staatssecretaris betreffende 's Hofs beslissing over de ontvankelijkheid het volgende middel van cassatie heeft voorgesteld, toegelicht als daarachter vermeld:

'Schending van het Nederlandse recht, met name van de artt. 24 en 26 AWR, doordat het Hof heeft beslist dat de notaris, zulks op de door hem zelf aangevoerde gronden, ontvankelijk is in zijn bezwaar en beroep, zulks ten onrechte, omdat belanghebbende als notaris slechts aansprakelijk is voor de overdrachtsbelasting, welke ingevolge de inhoud van de akte, die door hem van de verkrijging is opgemaakt, is verschuldigd, en niet kan worden aangemerkt als degene die de overdrachtsbelasting op aangifte heeft voldaan in de zin van art. 24 AWR, zodat hij niet uit eigen hoofde in bezwaar en beroep kan komen tegen het bedrag der belasting.

Toelichting:

De overdrachtsbelasting wordt ingevolge de artt. 16 en 17 Bel. Rechtsv. (hierna te noemen: de Wet) geheven van de verkrijger van binnen Nederland gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten daarop en moet op aangifte worden voldaan. Op grond van art. 19, derde lid, AWR, dat te dezen van toepassing is, moet de belastingplichtige - dus de verkrijger - de belasting overeenkomstig de aangifte binnen een bepaalde termijn aan de ontvanger betalen.

In art. 6 Uitv.besch. Bel. Rechtsv. is gebruik gemaakt van de mogelijkheid, die art. 18 van de Wet biedt, om een regeling te treffen krachtens welke de overdrachtsbelasting, verschuldigd ter zake van bij notariële akten geconstateerde verkrijgingen, moet worden voldaan ter gelegenheid van de aanbieding van de akte ter registratie. Deze regeling betekent dat naast de aanbieding van de akte ter registratie geen afzonderlijke aangifte door de verkrijger behoeft te worden ingediend. In die gevallen kan de notaris voor de betaling zorgdragen door de belasting bij de verkrijger te innen en deze aan de ontvanger af te dragen. In de praktijk wordt het bedrag der belasting afgeboekt van de rekening-courant, welke de notaris bij de ontvanger pleegt aan te houden.

Ingevolge art. 18, tweede lid, van de Wet is de notaris hoofdelijk aansprakelijk voor de belasting, welke volgens de inhoud van de akte is verschuldigd, hetgeen betekent dat hij onder omstandigheden tot betaling van de belasting kan worden aangesproken, waartegen civiele rechtsmiddelen openstaan. De verkrijger van het onroerend goed is echter de belasting verschuldigd. Schuld en aansprakelijkheid dienen hier te worden onderscheiden; dat de rechtsgevolgen verschillend zijn, moge blijken uit het arrest HR 30 januari 1980, BNB 1980/88. Niet ieder die belanghebbende is bij de voldoening van belasting, kan tegen de heffing daarvan bezwaar en beroep instellen. Ingevolge art. 24 AWR kan hij, die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem op aangifte is voldaan, een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur. De notaris die het bedrag aan overdrachtsbelasting, dat ingevolge de inhoud van de akte is verschuldigd, van zijn rekening-courant bij de ontvanger laat afboeken, is naar het oordeel van de Staatssecretaris niet aan te merken als degene die in de zin van voormeld art. 24 de belasting voldoet. Hij draagt slechts de belasting af, die door zijn client, de verkrijger, is verschuldigd.

De notaris kan dan ook niet uit eigen hoofde bezwaar maken tegen het bedrag der belasting, dat door hem is afgedragen.

In deze zin ook mr. P. Meyjes, Fiscaal Procesrecht, tweede druk, pag. 24: ' 'In andere gevallen waarin anderen dan de belastingplichtige voor de door deze verschuldigde belasting aansprakelijk zijn (...; art. 18, lid 2, Wet bel. rechtsverk.;...) moeten deze personen worden gelijkgesteld met derden, die geen bezwaar of beroep kunnen instellen' '.

De opvatting van belanghebbende, dat hij als notaris bevoegd zou zijn om uit eigen hoofde bezwaar en beroep in te stellen, zou bovendien tot de conclusie leiden dat, aangezien ook de verkrijger zelf het recht heeft om bezwaar en beroep in te stellen tegen de belasting, op aangifte voldaan, twee procedures over dezelfde kwestie zouden kunnen ontstaan, hetgeen in strijd is met het beginsel 'ne bis in idem'.

Ervan uitgaande dat belanghebbende op eigen naam in bezwaar en beroep is gekomen, zoals door hem blijkens de uitspraak van het Hof is erkend, had het Hof de uitspraak van de inspecteur waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard, ambtshalve, zij het op andere gronden, moeten bevestigen'.;

Overwegende dat de Staatssecretaris voorts een middel van cassatie betreffende 's Hofs beslissing over de hoogte van het verschuldigde belastingbedrag heeft voorgesteld, dat geen behandeling behoeft op grond van hetgeen hierna zal worden overwogen;

Overwegende omtrent het middel betreffende de ontvankelijkheid:

dat blijkens 's Hofs uitspraak de notaris op eigen naam een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bedrag van f 79.315 aan overdrachtsbelasting dat op aangifte is voldaan ter zake van de overdracht van onroerende goederen bij een voor hem verleden akte van 16 november 1976 en hij, na niet-ontvankelijkverklaring door de Inspecteur wegens termijnoverschrijding, in beroep is gekomen bij het Hof;

dat artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aldus moet worden opgevat dat van een uitspraak van de inspecteur beroep bij de rechter kan worden ingesteld door degene te wiens aanzien die uitspraak is gedaan;

dat, nu te dezen de uitspraak van de Inspecteur op een door de notaris op eigen naam ingediend bezwaarschrift en derhalve te zijnen aanzien is gedaan, het Hof hem terecht - zij het op andere gronden - in zijn beroep ontvankelijk heeft geoordeeld;

dat het middel daarom in zoverre faalt;

dat artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover bepalende dat hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem op aangifte is voldaan, een bezwaarschrift kan indienen bij de inspecteur, klaarblijkelijk het oog heeft op degene die als belastingplichtige het belastingbedrag op aangifte heeft voldaan;

dat ingevolge artikel 16 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer de overdrachtsbelasting wordt geheven van de verkrijger en zij mitsdien in de zin van evenbedoeld artikel 24 wordt voldaan door deze als belastingplichtige en niet door een notaris door wie de akte ter zake van de verkrijging wordt opgemaakt, ook al wordt - zoals door het Hof te dezen is vastgesteld - het bedrag van de belasting afgeboekt van de rekening-courant welke die notaris bij de ontvanger aanhoudt;

dat aan een en ander niet afdoet dat die notaris op grond van artikel 18 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in verbinding met artikel 6 van de Uitvoeringsbeschikking belastingen van rechtsverkeer hoofdelijk aansprakelijk is voor de belasting;

dat deze omstandigheid hem immers niet stempelt tot degene van wie de belasting wordt geheven;

dat derhalve die notaris - bij gebreke van een daartoe strekkende wettelijke regeling - niet bevoegd is op eigen naam een bezwaarschrift in te dienen;

dat de Inspecteur derhalve - zij het op andere gronden - terecht de notaris in diens bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en het middel in zoverre doel treft;

Overwegende dat zulks medebrengt dat het andere voorgestelde middel van cassatie geen behandeling behoeft;

Vernietigt de uitspraak van het Hof;

Bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.