Hoge Raad, 12-06-1991, ZC4620, 26485
Hoge Raad, 12-06-1991, ZC4620, 26485
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juni 1991
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Annotator
- Zaaknummer
- 26485
- Relevante informatie
- 16 AWR
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 december 1988 betreffende de aan X te Z opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting over het jaar 1983.
1. Navorderingsaanslag
Aan belanghebbende aan wie over 1983 geen primitieve aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 26.686 met een verhoging - na kwijtschelding - van 10 percent van de te weinig geheven belasting.
2. Geding voor het Hof
2.1. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Het Hof heeft als tussen partijen vaststaand aangemerkt:
Belanghebbende, van beroep kredietadviseur, is in 1985 gehuwd en heeft in dat jaar met zijn echtgenote een woning gekocht. Een deel van de koopsom werd uit eigen middelen gefinancierd. Naar aanleiding van deze aankoop werd aan belanghebbende voor de aangifte in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985 een E-biljet uitgereikt. Uit de aangifte bleek dat belanghebbende een zodanig bedrag aan rente had genoten dat het vermoeden rees dat hem over voorgaande jaren ten onrechte geen aanslagen waren opgelegd.
Op door de Inspecteur dienaangaande gestelde vragen antwoordde belanghebbende onder meer dat hij in 1983 f 2.501,47 aan rente had genoten en dat zijn spaarsaldi ultimo 1983 f 36.944,57 bedroegen.
Voor het jaar 1983 was aan belanghebbende geen primitieve aanslag opgelegd. Rekeninghoudend met de hiervoor genoemde rente-inkomsten bedroeg het belastbare inkomen in het onderhavige jaar f 26.686, naar welk bedrag de onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd.
2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het geschil en de standpunten van partijen vermeld:
Partijen houdt verdeeld de vraag of de onderhavige navorderingsaanslag terecht is opgelegd, hetgeen belanghebbende bestrijdt, doch de Inspecteur staande houdt.
Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige gedingstukken.
Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen nieuwe argumenten toegevoegd.
2.4. Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:
1. Het Hof begrijpt belanghebbendes beroep aldus, dat dit erop is gegrond dat met de resolutie nummer 587-20 322 van 15 februari 1988 - hierna: de resolutie - het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat in gevallen als het onderhavige niet tot navordering wordt overgegaan.
2. De zevende alinea van lid 7 van die resolutie luidt aldus:
′Navordering in verband met rente over de jaren 1982 en 1983 dient achterwege te blijven indien de gegevens voor navordering vooruitlopend op van de renterenseignering bekend zijn geworden na 1 januari 1987.′
Deze tekst is verre van duidelijk. Kennelijk zijn enige woorden weggevallen. Bovendien is door het gebruik van de lijdende vorm onduidelijk of en in hoeverre het bekend worden van de gegevens het gevolg moet zijn van een eigen initiatief van de belastingplichtige. Elders in de uitvoerige resolutie wordt nergens gesproken over de gevolgen voor aanslagen over 1982 en 1983. Wel blijkt van een soepele behandeling van verzwegen rente indien geen sprake is geweest van eigener beweging verbeterde aangiften. Onder deze omstandigheden dient de desbetreffende passage aldus te worden opgevat - en heeft belanghebbende die passage aldus moeten begrijpen - dat daaronder ook valt de onderhavige situatie, waarin belanghebbende, zich bewust van de renterenseignering, in de periode voorafgaande aan het bekend worden van de desbetreffende gegevens op vragen van de Inspecteur de verlangde rentegegevens over 1983 heeft verstrekt. Belanghebbende mocht dus aan deze resolutie het vertrouwen ontlenen dat ter zake van de verzwegen rente aan hem geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd.
2.5. Op deze gronden heeft het Hof de navorderingsaanslag vernietigd.
3. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van het volgende middel:
Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, doordat het Hof heeft beslist, dat belanghebbende aan het in de resolutie van 15 februari 1988, no. 587-20 322, vermelde het vertrouwen heeft mogen ontlenen, dat ter zake van de verzwegen rente aan hem geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd, zulks op gronden, welke de beslissing niet kunnen dragen.
1. De betreffende resolutie is gedagtekend 15 februari 1988. De betreffende navorderingsaanslag is gedagtekend 10 februari 1988.
Gezien de datum, waarop de resolutie ter kennis kan zijn gekomen van belanghebbende is het feitelijk onmogelijk, dat deze resolutie het vertrouwen kan hebben opgewekt, dat geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd. De navorderingsaanslag was immers al opgelegd, voordat de resolutie verscheen.
's Hofs beslissing kan derhalve niet juist zijn.
2. Voor zover het Hof bedoeld heeft te beslissen, dat het vertrouwen is opgewekt, dat de opgelegde navorderingsaanslag zou worden verminderd, wordt het volgende opgemerkt. De zevende alinea van lid 7 van voornoemde resolutie luidt als volgt:
′Navordering in verband met rente over de jaren 1982 en 1983 dient achterwege te blijven, indien de gegevens voor navordering vooruitlopend op van de renterenseignering bekend zijn geworden na 1 januari 1987′.
Onduidelijk in deze alinea is ′vooruitlopend op van de renterenseignering′. Oorspronkelijk stond hier ′in het zicht van de renterenseignering′. Ten einde beter tot uitdrukking te laten komen, dat belanghebbende een activiteit diende te hebben ontwikkeld, is ′in het zicht van′ gewijzigd in ′vooruitlopend op′. Bij abuis is het woordje ′van′ uit ′in het zicht van′ niet doorgehaald.
Deze enkele omstandigheid heeft niet tot gevolg, dat de uitleg, die het Hof aan de resolutie geeft, begrijpelijk is.
Het begrip ′vooruitlopend op de renterenseignering′ geeft weer dat er een verband dient te zijn tussen het bekend worden van de rentegegevens en de renseignering. Belanghebbende heeft niet gesteld, dat hij gegevens heeft verstrekt in verband met dan wel voorafgaand aan de (komende) renterenseignering, noch heeft hij gesteld, dat hij zich bewust was van de renterenseignering. Dit valt ook overigens uit de stukken van het geding niet af te leiden.
Dat een activiteit door belanghebbende dient te worden verricht, blijkt mede uit de laatste alinea van lid 7 van voornoemde resolutie. Hier wordt een toelichting gegeven op de ook in de zevende alinea vermelde datum van 1 januari 1987. In deze laatste alinea wordt vermeld, dat sprake dient te zijn van eigener beweging verbeterde rentegegevens.
Gewezen wordt ook op het in punt 6 van de resolutie vermelde. Van eigener beweging verbeteren is in het onderhavige geval naar mijn mening geen sprake. Zoals blijkt uit de feiten, was de inspecteur reeds op het spoor van de verzwegen rente. Onder deze omstandigheden kan men niet spreken van eigener beweging verbeterde rentegegevens.
's Hofs oordeel, dat op de onderhavige situatie, waarin belanghebbende, zich bewust van de renterenseignering, in de periode voorafgaande aan het bekend worden van de desbetreffende gegevens op vragen van de inspecteur de verlangde rentegegevens over 1983 heeft verstrekt, voornoemde zevende alinea van toepassing is, is onjuist en in het licht van de gestelde feiten onbegrijpelijk.
3. In het vijfde lid, laatste alinea, van voornoemde resolutie wordt omschreven, hetgeen dient te gebeuren, indien de inspecteur op het spoor komt van de verzwegen rente in het geval, dat de aankoop van een duurzaam goed tot deze conclusie leidt.
De feiten van het onderhavige geval laten geen andere conclusie toe dan dat sprake is van een dergelijke situatie. Volgens de resolutie kan een navordering met verhoging worden opgelegd.
Het Hof besteedt ten onrechte geen aandacht aan dit aspect.
Gezien het vorenstaande kan bij belanghebbende niet het vertrouwen zijn opgewekt, dat geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.