Home

Hoge Raad, 07-05-1997, AA2090, 31845

Hoge Raad, 07-05-1997, AA2090, 31845

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 mei 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA2090
Zaaknummer
31845
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 277 (oud), Art. 229 Gemeentewet, Art. 223 Provinciewet

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 juli 1995 betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag brandweerrechten van de gemeente Amsterdam.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is wegens "dienstverlening d.d. 2 mei 1992, a-kade t/o nr. 3, assisteren bij het op de kant zetten van een voertuig, kenteken AA-00-BB, 08.04 uur, (duikwerkzaamheden)" een aanslag brandweerrechten van de gemeente Amsterdam opgelegd ten bedrage van ƒ 566,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 283,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De brandweer van de gemeente Amsterdam, gewaarschuwd door de politie, heeft op 2 mei 1992 een aan belanghebbende toebehorende auto die door derden in de gracht was geduwd, met hulp van duikers uit het water getakeld. Voor de duikwerkzaamheden is op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening brandweerrechten 1991 aan belanghebbende de onder 1 vermelde aanslag opgelegd. 3.2. Het gaat in deze zaak in cassatie, evenals voor het Hof het geval was, om het antwoord op de vraag of ter zake van de duikwerkzaamheden terecht brandweerrechten van belanghebbende zijn geheven, en meer in het bijzonder om het antwoord op de vraag of de brandweer bij die werkzaamheden haar publieke taak vervulde dan wel een dienst in de zin van artikel 277, lid 1, letter b, onder 2°, van de Gemeentewet (oud) en van artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening aan belanghebbende verleende. 3.3. Het Hof heeft deze laatste vraag aldus beantwoord dat deels sprake was van het dienen van het algemeen belang - het schoonhouden van de grachten, waarbij het Hof kennelijk mede het verzekeren van de vrije doorvaart op het oog heeft -, deels van het verlenen van een dienst aan belanghebbende en heeft vervolgens, met de Inspecteur oordelende dat ƒ 283,-- voor die dienst een redelijke vergoeding was, de aanslag tot dat bedrag verminderd. Het middel houdt in dat de duikwerkzaamheden ingevolge artikel 1, lid 4, aanhef en letter b, van de Brandweerwet 1985 behoren tot de normale publieke taken van de brandweer, althans dat de vervulling van de publieke taak bij die werkzaamheden voorop heeft gestaan, en dat derhalve van belanghebbende in het geheel geen rechten konden worden geheven. 3.4. Het Hof heeft blijkens zijn oordeel dat van belanghebbende een bedrag van ƒ 283,-- kan worden geheven nu met de duikwerkzaamheden deels zijn belang werd gediend een onjuiste maatstaf aangelegd bij de beantwoording van de vraag of die werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als het verlenen van een dienst in voormelde zin. Hiervoor is vereist, en het middel gaat ook terecht hiervan uit, dat het gaat om werkzaamheden die niet alleen liggen buiten het gebied van brand- en rampenbestrijding alsmede van beperking en bestrijding van gevaar voor mens en dier bij ongevallen, maar bovendien rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Het Hof heeft de juistheid van de in dit verband relevante stelling van belanghebbende dat de duikers erbij zijn gehaald "omdat men een misdrijf verwachtte misschien nog mensen in de auto zaten" in het midden gelaten. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of, in het licht van alle omstandigheden van het geval, met betrekking tot de duikwerkzaamheden aan genoemd vereiste is voldaan.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door- deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer.

Dit arrest is op 7 mei 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.